les 5

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Willkommen

startopdracht gimkit

oefenen in de lessonup

bespreken hausaufgaben

uitleg: in nach zu

an die Arbeit 

maandag oefenen in de les en herhaling

dinsdag toets

werkwoorden vervoegen we volgens de:

1. feesttenten-regel
2. feesteten-regel
3. stenten-regel
4. stententen-regel

Vervoeg het werkwoord:
du ... (wonen)

1. wohne
2. wohnst
3. wohnt
4. wohnen

Vervoeg het werkwoord 'hören':
Nina .........

1. hört
2. hörst
3. hören
4. höre

Vervoeg het werkwoord 'heißen': du.........

1. heiße
2. heißst
3. heißt
4. heiß

Vervoeg het werkwoord 'machen': Klaus.........

1. macht
2. machst
3. machet
4. mache

Vervoeg het werkwoord 'machen':
Ich .........

1. mache
2. macht
3. machet
4. machst

Vervoeg het werkwoord:
er ... (melden)

1. meldst
2. meldt
3. melted
4. meldet

Vervoeg het werkwoord:
er ... (reden)

1. redet
2. rede
3. red
4. redst

Vervoeg het werkwoord 'finden': ihr.........

1. findt
2. findet
3. finde
4. vindet

Vervoeg het werkwoord 'arbeiten': er.........

1. arbeitet
2. arbeite
3. arbeitt
4. arbeit

Wat is de vervoeging van het werkwoord spielen?

1. du spielst
2. du spielt
3. du spiele
4. du spielen

Du [schreiben] auf dem Papier.

1. schreiben
2. schreibst
3. schreibt
4. schreibe

Wat is de vervoeging van het werkwoord laufen?

1. ich laufst
2. ich lauft
3. ich laufe
4. ich laufen

Wat is de vervoeging van het werkwoord arbeiten?

1. sie arbeitest
2. sie arbeitet
3. sie arbeite
4. sie arbeiten

Wat is de vervoeging van het werkwoord schwimmen?

1. ihr schwimmt
2. ihr schwimt
3. ihr schwimmen
4. ihr schwimst

Je Ipad mag weg 

bespreken stencil 

Naar = zu

A bij personen (bijvoorbeeld: zu dir fahren, zu dem Zahnarzt gehen, zu meiner Oma gehen)

B bij dingen (bijvoorbeeld: zu dem Bahnhof fahren, zu dem Fußballtraining fahren)

Naar = nach

A bij aardrijkskundige namen zonder lidwoord (der/die/das) (bijvoorbeeld: nach Berlin fahren, nach Italien fahren)

B in vaste combinaties (bijvoorbeeld: nach links fahren, nach unten gehen, nach Hause gehen)

Naar = in

A bij aardrijkskundige namen met lidwoord (bijvoorbeeld: in die Schweiz fahren, in die Türkei fahren)

B ergens naar binnen gaan (bijvoorbeeld: in das Kino gehen, in die Schule gehen)

maken opdr C en D van het stencil

https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica.htm