Thema 3, week 1 Les 4 LEESTEKENS

LESDOEL
Ik weet welke leestekens je aan het einde van een zin zet en wanneer je welk leesteken gebruikt.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

LESDOEL
Ik weet welke leestekens je aan het einde van een zin zet en wanneer je welk leesteken gebruikt.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je een punt?
A
Aan het einde van de zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Aan het einde van een bevelzin of uitroep.

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Wanneer gebruik je een vraagteken?
A
Aan het einde van de zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Aan het einde van een bevelzin of uitroep.

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Wanneer gebruik je een uitroepteken?
A
Aan het einde van de zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Aan het einde van een bevelzin of uitroep.

Slide 7 - Quiz


A
.
B
?
C
!

Slide 8 - Quiz


A
.
B
?
C
!

Slide 9 - Quiz


A
.
B
?
C
!

Slide 10 - Quiz

Wat is de goede zin?
A
B
C

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
A
Kijk uit.
B
Kijk uit?
C
Kijk uit!

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
A
Ik lust geen pindakaas.
B
Ik lust geen pindakaas?
C
Ik lust geen pindakaas!

Slide 13 - Quiz

Wat is goed?
A
Kom jij morgen eten.
B
Kom jij morgen eten?
C
Kom jij morgen eten!

Slide 14 - Quiz

Juist of onjuist:

Wat is dat een leuke jongen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Juist of onjuist:

Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Juist of onjuist:

Ga jij morgen zwemmen?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Juist of onjuist

Vandaag is het maandag!
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

aan het werk
Taal:
 Thema 3, week 1
Les 4
Opgave 2 en 3
daarna: plussen

Slide 19 - Slide