TA 5 Thema 3. 1.4. leestekens achter in zin

doel:
Ik weet welke leestekens je aan het eind van een zin zet en wanneer je welk leesteken gebruikt.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

doel:
Ik weet welke leestekens je aan het eind van een zin zet en wanneer je welk leesteken gebruikt.

Slide 1 - Slide

Zijn jullie er klaar voor?!

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je een punt?
A
Aan het einde van de zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Aan het einde van een bevelzin of uitroep.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Wanneer gebruik je een vraagteken?
A
Aan het einde van de zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Aan het einde van een bevelzin of uitroep.

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Wanneer gebruik je een uitroepteken?
A
Aan het einde van de zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Aan het einde van een bevelzin of uitroep.

Slide 8 - Quiz


A
.
B
?
C
!

Slide 9 - Quiz


A
.
B
?
C
!

Slide 10 - Quiz


A
.
B
?
C
!

Slide 11 - Quiz

Welke zin is goed?
A
B
C

Slide 12 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Kijk uit.
B
Kijk uit?
C
Kijk uit!

Slide 13 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Ik lust geen pindakaas.
B
Ik lust geen pindakaas?
C
Ik lust geen pindakaas!

Slide 14 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Kom jij morgen eten.
B
Kom jij morgen eten?
C
Kom jij morgen eten!

Slide 15 - Quiz

Goed of fout:

Wat een leuke jongen.
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

Goed of fout:

Kijk uit voor die fietser!
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

Goed of fout:

Ga jij morgen zwemmen?
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Goed of fout:

Vandaag is het maandag!
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

GOED GEOEFEND!!!!

Slide 20 - Slide

Aan het werk
Taal:
 Thema 3, week 1
Les 4
Opgave 2 en 3
Daarna: 2x plussen

Slide 21 - Slide