18. Thema 2, week 3 taaltoets

Thema 1: vrienden & familie
1 / 39
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Thema 1: vrienden & familie

Slide 1 - Slide

Wat betekent het onderstreepte woord?
A
belachelijk maken
B
onder de aandacht brengen
C
uitbeelden

Slide 2 - Quiz

Wat past er onder de vlek?
A
biseksueel
B
heteroseksueel
C
homseksueel

Slide 3 - Quiz

Thema 2: het menselijk lichaam

Slide 4 - Slide

Welk woord past op de lege plek?
A
resistent
B
fataal
C
besmettelijk
D
inenten

Slide 5 - Quiz

Welk woord past erbij?
A
resistent
B
fataal
C
besmettelijk
D
inenten

Slide 6 - Quiz

Wat is de goede zin?
A
B
C

Slide 7 - Quiz

Uitdrukkingen over het menselijk lichaam

Slide 8 - Slide

Wat hoort waar?

Slide 9 - Drag question

Wat past onder de vlek?
A
gaat door merg en been
B
knijpt een oogje dicht
C
maakt zijn borst nat
D
knijpt een oogje dicht

Slide 10 - Quiz

Wat is de goede zin?
A
B
C

Slide 11 - Quiz

INHOUDSWOORDEN
zelfstandige naamwoorden, werkwoorden,
bijvoeglijke naamwoorden
bijwoorden.

Dit zijn Inhoudswoorden en  geven betekenis aan een zin.

Slide 12 - Slide

INHOUDSWOORDEN

     Ik las gisteren een leuk  boek
    
    las = werkwoord (ww)
    gisteren = bijwoord (bw)
    leuk = bijvoeglijk naamwoord (bv)
    boek = zelfstandig naamwoord (zn)


Slide 13 - Slide

Noem de 4 woordsoorten die inhoud geven aan een zin.

Slide 14 - Open question

Wat is het werkwoord?

Gisteren maakten wij een moeilijke toets.
A
Gisteren
B
maakten
C
moeilijke
D
toets

Slide 15 - Quiz

Wat is het zelfstandige naamwoord(en)?

Gisteren maakten wij een moeilijke toets.
A
Gisteren
B
maakten
C
moeilijke
D
toets

Slide 16 - Quiz

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Gisteren maakten wij een moeilijke toets.
A
Gisteren
B
maakten
C
moeilijke
D
toets

Slide 17 - Quiz

Wat is het bijwoord?

Gisteren maakten wij een moeilijke toets.
A
Gisteren
B
maakten
C
moeilijke
D
toets

Slide 18 - Quiz

Op
het
aanrecht
staat
een
lege
doos

Slide 19 - Drag question

LEESTEKENS
Punt

Vraagteken

Uitroepteken

Slide 20 - Slide

Welk leesteken ontbreekt in de volgende zin:
Stop met dat geklier
A
dubbele punt
B
uitroepteken
C
punt
D
hoofdletter

Slide 21 - Quiz

Welk leesteken hoort achter deze zin?
Ik ben vanavond niet thuis
A
?
B
'....'
C
.
D
,

Slide 22 - Quiz

Welk leesteken komt op het sterretje?

De meester zei: Let toch eens op*
A
.
B
,
C
:
D
!

Slide 23 - Quiz

Welk leesteken komt op de lege plek:

Hallo allemaal ik ben er klaar voor.
A
,
B
:
C
;
D
.

Slide 24 - Quiz

Welk leesteken komt op de lege plek:

Mama zei "Eet nou toch eens door!"
A
.
B
,
C
:
D
;

Slide 25 - Quiz

TAAL
Thema 2, week 2
Les 7

alle opgaven
en 10 x plussen

Slide 26 - Slide

Wat heeft de advocaat jou verteld?
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
de advocaat
B
jou
C
verteld
D
heeft

Slide 27 - Quiz

Zij geeft aan Jesse een zonnebril.

Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Jesse
B
een zonnebril
C
zij
D
aan Jesse

Slide 28 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 29 - Quiz

Ik heb een cadeau aan mijn oma gegeven?
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Ik
B
Aan mijn oma
C
een cadeau
D
gegeven

Slide 30 - Quiz

welke vraag stel je bij het meewerkend voorwerp
A
Aan wie of voor wie
B
Wie
C
Wie of wat
D
Wat

Slide 31 - Quiz

Bepaling van tijd
Een bepaling van tijd in een zin geeft aan wanneer iets gebeurt.
De bepaling van tijd vind je door te vragen:
wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?

Bilal speelde gisteren in de tuin.

Welke zindsdelen kun jij benoemen?

Slide 32 - Slide

Bepaling van plaats
Een bepaling van plaats in een zin geeft aan waar iets gebeurt.
De bepaling van tijd vind je door te vragen:
waar (+ persoonsvorm + onderwerp)?

Bilal speelde gisteren in de tuin.

Welke zindsdelen kun jij benoemen?

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Ik dank voor uw begrip in deze kwestie.
A
Spreektaal
B
Schrijftaal

Slide 35 - Quiz

Thanks voor je tijd!
A
Spreektaal
B
Schrijftaal

Slide 36 - Quiz

Ik ben weer harstikke fit
A
Spreektaal
B
Schrijftaal

Slide 37 - Quiz

Welke zin is spreektaal?
A
Ik vind zo'n onderzoek maar niks
B
Wanneer schikt het voor u?
C
We willen u nader onderzoeken

Slide 38 - Quiz

 Thema 2, week 3
Toets

Slide 39 - Slide