What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Keuzedeel week 6
Start
- Je vraagt naar persoonlijke
gegevens
- Je vertelt over je stad
- Je bereidt gesprekjes voor in het
restaurant: bestellen en betalen
- Je kunt zeggen of je iets lekker
vindt of niet met
gustar
- Je oefent de regelmatige
werkwoorden
1 / 41
next
Slide 1:
Slide
Spaans
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
41 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Start
- Je vraagt naar persoonlijke
gegevens
- Je vertelt over je stad
- Je bereidt gesprekjes voor in het
restaurant: bestellen en betalen
- Je kunt zeggen of je iets lekker
vindt of niet met
gustar
- Je oefent de regelmatige
werkwoorden
Slide 1 - Slide
Días de la semana
Meses del año
Slide 2 - Slide
Hoy es lunes, tres de octubre
Slide 3 - Slide
Kun je al Spaans?
Slide 4 - Slide
3.03
¿Cuál es tu ...?
¿Cuáles son tus ...?
nombre
apellido
dirección
código postal
número de móvil
correo electrónico
@ = arroba . = punto
- = guión _ = guión bajo
Slide 5 - Slide
HAY
Betekent
er is/er zijn
Je kunt
hay
combineren met:
>onbepaald lidwoord (un, una,unos,unas )
>veel (mucho/a/os/as)
>weinig(poco/a/os/as
>een getal
ESTAR
Betekent
zijn/zich bevinden
Je gebruikt
estar
met een bepaald lidwoord
EL/LA/LOS/LAS
Slide 6 - Slide
Ejemplos : hay
en mi ciudad hay un hotel
hay un estadio de fútbol
hay una plaza
hay dos iglesias
no hay (un) aeropuerto
¿Hay una farmacia por aquí?
hay muchas tiendas
hay pocos hoteles
hay 6 supermercados
hay muchas calles
no hay un centro comercial
Sí, hay una en la plaza
Slide 7 - Slide
Ejemplos : ESTAR
¿Dónde
está
el hotel?
¿Dónde
está
Groningen?
¿Dónde
están los
estudiantes?
¿Dónde
está
el tren?
¿Dónde
está
el camping ?
ANTWOORDEN/
RESPUESTAS
El hotel
está
en el centro.
Groningen
está
en el norte.
Los estudiantes
están
en la clase.
El tren
está
en la estación.
El camping
está
cerca de la playa
Slide 8 - Slide
... un hotel en la Calle Colón.
A
Es
B
Está
C
Están
D
Hay
Slide 9 - Quiz
... muchos bares y restaurantes en la plaza.
A
Hay
B
Está
C
Están
D
Es
Slide 10 - Quiz
El teatro ... en el centro.
A
hay
B
no hay
C
está
D
están
Slide 11 - Quiz
El hotel Florida ... el el puerto.
A
hay
B
está
C
están
D
es
Slide 12 - Quiz
Los monumentos______ en el centro.
A
hay
B
está
C
están
D
son
Slide 13 - Quiz
... 20 estudiantes en la clase.
A
está
B
están
C
es
D
hay
Slide 14 - Quiz
Al lado del hospital ... una farmácia.
A
está
B
hay
C
están
D
es
Slide 15 - Quiz
... muchas tiendas en la ciudad.
A
hay
B
está
C
están
D
son
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Slide
Luister naar de volgende opdracht
Maak notities in jouw schrift
Wat is te vinden in de stad van het verhaal?
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Video
¿Qué hay en la ciudad Yecla?
Slide 20 - Mind map
Hoe vertel je welke faciliteiten er WEL zijn in jouw stad/dorp?
Zie pagina 41 van het boek
En mi ciudad/pueblo hay: ... y ....
Mi ciudad/pueblo tiene: ... y ...
Por ejemplo:
En mi ciudad/pueblo hay una iglesia y un restaurante
Mi ciudad/pueblo tiene un cine y un supermercado
Slide 21 - Slide
Hoe vertel je welke faciliteiten er NIET zijn in jouw stad/dorp?
Er is geen... =
No hay...
Por ejemplo:
No hay un aeropuerto
No hay una universidad
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
La diferencia entre ....
también y tampoco
Slide 24 - Slide
También / tampoco
Me encanta salir en bicicleta. A mí también.
A mí no.
No me gustan los hoteles grandes. A mí tampoco.
A mí sí.
El sábado salgo con mis amigos. Yo también/Yo no.
No estoy en facebook. Yo tampoco/ Yo sí.
También
=
ook
--------------
Tampoco
=
ook niet
Slide 25 - Slide
La tarea
Wat?
Maak opdracht CDE4.08-4.09 op pag 161-162
Hoe?
Individueel of in tweetallen
Tijd?
15 minuten
Hulp?
Boek
Klaar?
Bereid het gesprek van 4.12 voor op pag 163-164
Slide 26 - Slide
La tarea
Wat?
Maak opdracht CDE4.12 op pag 163-164
Hoe?
In tweetallen
Tijd?
15 minuten
Hulp?
Boek
Klaar?
Lees de tekst van opdracht 5.01 en beantwoord de vragen (pag 69-71)
Slide 27 - Slide
Verbos -AR-ER -IR
1
2
3
4
5
6
Slide 28 - Slide
Gustar
Gustar = houden van/ leuk vinden
Er zijn maar
2 vervoegingen
:
GUSTA & GUSTAN
Ook staat er altijd een
meewerkend voorwerp
voor het werkwoord.
Interesar / fascinar gaan ook zo
Slide 29 - Slide
Evaluatie
- Hoe gaat het tot nu toe?
- Wat gaat er goed?
- Waar loop je tegen aan?
Slide 30 - Slide
Gustar
Gustar = houden van/ leuk vinden
Er zijn maar
2 vervoegingen
: GUSTA & GUSTAN
Ook staat er altijd een
meewerkend voorwerp
voor het werkwoord.
Slide 31 - Slide
ser estar hay
yo soy estoy hay
tú eres estás
él / ella / usted es está
nosotros somos estamos
vosotros sois estáis
ellos / ustedes son están
Slide 32 - Slide
Zijn
1. Staat er "er is" of "er zijn" > HAY
2. Kun je "zijn" vervangen door "zich bevinden"? > ESTAR
3. In alle andere gevallen > SER
Slide 33 - Slide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Staat (bijna) altijd ná het zelfstandig naamwoord
Past zich aan in geslacht (mannelijk / vrouwelijk)
Past zich aan in getal (enkelvoud / meervoud)
Slide 34 - Slide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op
-o
El chico guapo Los chicos guapos
La chica guapa Las chicas guapas
m
v
ev
-o
-a
mv
-os
-as
Slide 35 - Slide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op
-e of -a
El chico inteligente Los chicos inteligentes
La chica inteligente Las chicas inteligentes
NB : Los pantalones naranja / Las flores violeta
m
v
ev
-
-
mv
-s
-s
Slide 36 - Slide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Overige:
woorden op
-or
trabajador - trabajadora
El chico trabajador Los chicos trabajadores
La chica trabajadora Las chicas trabajadoras
Slide 37 - Slide
Querer = willen
Yo
qu
ie
ro
Tú
qu
ie
res
Él/ella/usted
qu
ie
re
Nosotros
queremos
Vosotros
queréis
Ellos/ellas/ustedes
qu
ie
ren
Slide 38 - Slide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op
een medeklinker
El hermano menor Los hermanos menores
La hermana menor Las hermanas menores
m
v
ev
-
-
mv
-es
-es
Slide 39 - Slide
El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Het lidwoord:
de/het
een / -
m
v
ev
el
la
mv
los
las
m
v
ev
un
una
mv
unos
unas
Slide 40 - Slide
Poder = kunnen
ik kan
p
ue
do
jij kunt
p
ue
des
hij/zij/u kunt
p
ue
de
wij kunnen
podemos
jullie kunnen
podéis
zij kunnen / u kunt
p
ue
den
Slide 41 - Slide
More lessons like this
Keuzedeel week 4
January 2023
- Lesson with
23 slides
Spaans
MBO
Studiejaar 1
M1 - week 7
September 2023
- Lesson with
40 slides
Spaans
MBO
Studiejaar 1
Keuzedeel week 5
January 2023
- Lesson with
31 slides
Spaans
MBO
Studiejaar 1
Vincent van Gogh: Verdadero o falso
February 2023
- Lesson with
35 slides
by
Van Gogh Museum
Art
Primary Education
Age 10-13
Van Gogh Museum
español 7b viernes
3 days ago
- Lesson with
29 slides
Spaans
MBO
Studiejaar 1
Ana Frank, la Casa de atrás
December 2022
- Lesson with
13 slides
by
Anne Frank House
Historia
History
+1
Primary Education
Age 10-12
Anne Frank House
Les 4 periode 4 leerjaar 3hv
June 2023
- Lesson with
29 slides
Spaans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
ModSples9 16-04 Google Meet
April 2020
- Lesson with
24 slides
Spaans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1