Keuzedeel week 4

Start
- Je kijkt de opdrachten na t/m p.52
- Je vraagt naar persoonlijke 
   gegevens
- Je bereidt gesprekjes voor in het 
   restaurant: bestellen en betalen
- Je kunt zeggen of je iets lekker 
   vindt of niet met gustar
- Je oefent de regelmatige 
   werkwoorden



1 / 23
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Start
- Je kijkt de opdrachten na t/m p.52
- Je vraagt naar persoonlijke 
   gegevens
- Je bereidt gesprekjes voor in het 
   restaurant: bestellen en betalen
- Je kunt zeggen of je iets lekker 
   vindt of niet met gustar
- Je oefent de regelmatige 
   werkwoorden



Slide 1 - Slide

Días de la semana
Meses del año

Slide 2 - Slide

Hoy es lunes, diecinueve de septiembre

Slide 3 - Slide



Kun je al Spaans?

Slide 4 - Slide

3.03

¿Cuál es tu ...?
¿Cuáles son tus ...?
nombre
apellido
dirección
código postal
domicilio
número de móvil
correo electrónico


@ = arroba      . = punto
  -  = guión      _ = guión bajo

Slide 5 - Slide

Nakijken!

Slide 6 - Slide

mi domicilio / mijn woonplaats
Vivo en Haelen. 
Es un pueblo.
Haelen está en Limburg.
Es un pueblo pequeño, ni moderno ni histórico.
Haelen tiene una piscina y un bosque. También hay un castillo.
No hay una biblioteca y tampoco hay un aeropuerto.

Slide 7 - Slide

¡Ahora tú! / Nu jij!
Vertel kort over je woonplaats (voorbereidingstijd: 15 minuten):
1. Vertel waar je woont
2. Vertel of het een dorp of een stad is (pueblo o ciudad)
3. Zeg hoe het er uit ziet: grande, pequeño, moderno, histórico
4. Vertel minimaal twee dingen die je kunt zien in je woonplaats
5. Vertel minimaal twee dingen die je woonplaats niet heeft:
(hospital, playa, montaña, cine, parque, universidad, hotel, etc)

Zet je tekst in Teams

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

La tarea
Wat?
Maak opdracht 4.04-4.06 op pag 53-59
Hoe?
Individueel of in tweetallen
Tijd?
30 minuten
Hulp?
Boek
Klaar?
Maak dan leesopdracht 4.08 op pag 63 

Slide 10 - Slide

La tarea
Wat?
Maak opdracht 4.07 op pag 60-62
Hoe?
Individueel of in tweetallen
Tijd?
15 minuten
Hulp?
Boek
Klaar?
Maak dan leesopdracht 4.08 op pag 63 

Slide 11 - Slide

Verbos -AR-ER -IR
1
2
3
4
5
6

Slide 12 - Slide

Evaluatie
- Hoe gaat het tot nu toe?
- Wat gaat er goed?
- Waar loop je tegen aan?

Slide 13 - Slide

                  ser      estar      hay
yo                                  soy                    estoy                     hay
tú                                  eres                  estás  
él / ella  / usted       es                      está

nosotros                   somos             estamos
vosotros                    sois                  estáis 
ellos / ustedes       son                   están

Slide 14 - Slide

Zijn
1. Staat er "er is" of "er zijn"                                                    > HAY
2. Kun je "zijn" vervangen door "zich bevinden"?        > ESTAR
3. In alle andere gevallen                                                        > SER

Slide 15 - Slide

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Staat (bijna) altijd ná het zelfstandig naamwoord
Past zich aan in geslacht (mannelijk / vrouwelijk)
Past zich aan in getal (enkelvoud / meervoud)

Slide 16 - Slide

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op -o




El chico guapo       Los chicos guapos
La chica guapa      Las chicas guapas
m
v
ev
-o
-a
mv
-os
-as

Slide 17 - Slide

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Het lidwoord:

                  de/het                                                              een / -

m
v
ev
el
la
mv
los
las
m
v
ev
un
una
mv
unos
unas

Slide 18 - Slide

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op -e of -a





El chico inteligente       Los chicos inteligentes
La chica inteligente      Las chicas inteligentes
NB : Los pantalones naranja / Las flores violeta
m
v
ev
-
-
mv
-s
-s

Slide 19 - Slide

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Woorden die eindigen op een medeklinker




El hermano menor      Los hermanos menores
La hermana menor     Las hermanas menores

m
v
ev
-
-
mv
-es
-es

Slide 20 - Slide

El adjetivo - het bijvoeglijk naamwoord
Overige:
woorden op -or
trabajador - trabajadora

El chico trabajador       Los chicos trabajadores
La chica trabajadora    Las chicas trabajadoras

Slide 21 - Slide

Poder = kunnen
ik kan
puedo
jij kunt
puedes
hij/zij/u kunt
puede
wij kunnen
podemos
jullie kunnen
podéis
zij kunnen / u kunt
pueden

Slide 22 - Slide

Querer = willen
Yo
quiero
quieres
Él/ella/usted
quiere
Nosotros
queremos
Vosotros
queréis
Ellos/ellas/ustedes
quieren

Slide 23 - Slide