H1 par. 2 Ongelijkheid en emancipatie

H1 Democratisering van Nederland
Par. 2 Ongelijkheid en emancipatie
1 / 31
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H1 Democratisering van Nederland
Par. 2 Ongelijkheid en emancipatie

Slide 1 - Slide

2.1 Tweede Kamerverkiezingen in 1848
  • Vanaf 1848 was Nederland een parlementaire democratie:
  • burgers kozen het parlement.
  • het parlement nam de belangrijkste besluiten.​ 


Slide 2 - Slide

  • Toch was Nederland geen echte democratie​.
  • Er was censuskiesrecht:​
  • rijke mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden mochten stemmen (11% van de mannen)..
  • Zij stemden vooral op liberalen: grootste groep parlement.​



Slide 3 - Slide

Wat past bij een parlementaire democratie?
Er zijn 2 juiste antwoorden.
A
Een land waarin de koning alles beslist.
B
Een land waarin het parlement de beslissingen neemt.
C
Een land waarin burgers het parlement kiezen.
D
Een land waarin de koning het parlement kiest.

Slide 4 - Quiz

Nederland is een parlementaire democratie
A
niet waar
B
waar

Slide 5 - Quiz

Nederland is een parlementaire democratie.
A
Grondwet van 1815
B
Grondwet van 1848

Slide 6 - Quiz

In 1848 kwam er censuskiesrecht in Nederland. Wat hield dit in?
A
Iedereen mocht stemmen
B
Alleen mannen mochten stemmen
C
Alleen rijke mannen mochten stemmen
D
Alleen mannen die konden lezen & schrijven mochten stemmen.

Slide 7 - Quiz

  • Tot 1917 was er het districtenstelsel.​
  • Nederland was verdeeld in 100 kiesdistricten.​
  • Elk district mocht een Kamerlid kiezen.​
  • Degene met de meeste stemmen kwam voor dat district in de Tweede Kamer.​


Slide 8 - Slide

Bij het districtenstelsel kwam de winnaar van elk district in de Tweede Kamer.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Liberalen​

  • Stroming voor de rijken (hogere burgers).​
  • Liberalen komen op voor de vrijheid van burgers.​
  • Zo min mogelijk overheidsbemoeienis (regels),                 vooral niet op economisch gebied. ​
  • Dus géén regels voor werktijden/lonen/etc.​
  • Wel zorgen voor ziekenhuizen/veiligheid/orde.​




Slide 10 - Slide

Socialisten​

  • Stroming voor de arbeiders.​
  • Iedereen is gelijkwaardig: gelijkheid belangrijk.​
  • Regering moet met wetten de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders verbeteren:  zij willen dus wel overheidsbemoeienis!
  • Uitbreiding kiesrecht erg belangrijk!​
  • Grondlegger: Karl Marx.




Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Confessionelen
  • Vinden het geloof (confessie) belangrijk bij het besturen van het land.​
  • 2 groepen: ​
  • De protestanten en de katholieken.


Slide 13 - Slide

Liberalen
A
Gelijkheid
B
Geloof
C
Vrijheid
D
Regels

Slide 14 - Quiz

Socialisten
A
Gelijkheid
B
Geloof
C
Vrijheid
D
Regels

Slide 15 - Quiz

Confessionelen
A
Gelijkheid
B
Geloof
C
Vrijheid
D
Regels

Slide 16 - Quiz

Katholieken & protestanten
A
Socialisten
B
Liberalen
C
Confessionelen

Slide 17 - Quiz

Arbeiders
A
Socialisten
B
Liberalen
C
Confessionelen

Slide 18 - Quiz

Rijke burgerij
A
Socialisten
B
Liberalen
C
Confessionelen

Slide 19 - Quiz

2.2 Het kiesrecht breidt zich uit: 1848-1887
  • Elke stroming richtte een eigen politieke partij op.​
  • Protestanten​:
  • 1879 Anti Revolutionaire Partij (ARP).​
  • 1e politieke partij.​






Slide 20 - Slide

  • Leider was Abraham Kuyper.​
  • Vooral aanhang onder boeren, arbeiders en kleine winkeliers: ‘de kleine luyden’.

Slide 21 - Slide

  • Liberalen​
  • 1885 de Liberale Unie.​
  • Leider was Pieter Cort van der Linden​
  • Vooral aanhang onder de hogere burgerij: advocaten, dokters enz.



Slide 22 - Slide

  • Sociaaldemocraten​
  • 1894 Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP)​
  • Leider was Pieter Jelles Troelstra​
  • Kiesrecht voor arbeiders, zodra zij mochten stemmen dan konden ze d.m.v. sociale wetten zorgen voor verbeteringen voor de arbeiders..



Slide 23 - Slide

  • Katholieken​
  • 1880 Herman Schaepman in het parlement.​
  • Pas in 1926 Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP).​
  • Veel aanhang in Brabant en Limburg.



Slide 24 - Slide

Caoutchouc-artikel
  • In 1887 wordt het kiesrecht uitgebreid.
  • Het 'caoutchouc-artikel' (Het 'rubberen artikel') komt in de Grondwet: afschaffing censuskiesrecht. Waarbij het kiesrecht wordt gegeven aan volwassen mannen 'die daarvoor geschikt zijn'.
  • Deze eisen konden nu steeds worden aangepast. Opgerekt als rubber...

Slide 25 - Slide

Pieter Jelles Troelstra
Pieter Cort van der Linden
Herman Schaepman
Abraham Kuijper
SDAP
Liberale Unie
Katholieken
ARP

Slide 26 - Drag question

Sleep de naam naar de juiste foto
Johan Thorbecke
Abraham Kuyper
Herman Schaepman
Pieter Jelles Troelstra

Slide 27 - Drag question

Examentip
  • Als je bij meerkeuzevragen twijfelt ga dan afstrepen!
  • Wat is zeker fout? Zet daar een streep door, zie je nog meer wat beslist niet goed is? Zet er een streep door. 
  • Twijfel je bij de laatste twee keuzemogelijkheden die er zijn? Lees de vraag nog eens door, lees de antwoorden nog eens door en weet je nog niet zeker? GOK!
  • Gebruik hoofdletters bij meerkeuzevragen: A, B, C, D.

Slide 28 - Slide

Meerkeuzevragen
  • Altijd beantwoorden met hoofdletter

  • Twee antwoorden zijn superfout, er is een afleider en het goede antwoord

  • Nee, er zit geen patroon in....

  • En nee, het langste antwoord is niet altijd het goede antwoord...

Slide 29 - Slide


In 1848 braken op veel plaatsen in Europa opstanden uit. Dit had ook gevolgen voor de politieke situatie in Nederland.

Welk gevolg hadden deze opstanden voor de politieke situatie in Nederland vanaf 1848?
A
De ministeriële verantwoordelijkheid werd ingevoerd.
B
Er brak in Nederland een revolutie uit.
C
Het algemeen kiesrecht werd ingevoerd.
D
Nederland werd een republiek.

Slide 30 - Quiz


In de Nederlandse Grondwet van 1848 werd het volgende artikel opgenomen: de Koning is onschendbaar.

Wat betekent ‘de Koning is onschendbaar’ in de praktijk?
A
De koning heeft de bevoegdheid om zelfstandig politieke beslissingen te nemen.
B
De koning moet aftreden als hij het vertrouwen van het parlement verliest.
C
De ministers zijn politiek verantwoordelijk voor de uitspraken en het gedrag van de koning.
D
Het kabinet bepaalt welk personeel de koning voor zijn huishouden mag aannemen.

Slide 31 - Quiz