Gebeurtenis: Tim moet een presentatie houden.
Gedachte (negatief ): Het zal wel niet lukken en de klas lacht me vast uit.
Gevoel: Tim is zenuwachtig en krijgt buikpijn.
Gedrag: Tim komt niet uit zijn woorden en vergeet wat hij wilde vertellen.
Gebeurtenis: David moet een presentatie houden.
Gedachte (positief ): Iedereen is zenuwachtig voor een spreekbeurt maar ik heb het goed voorbereid
en ik ga gewoon mijn best doen.
Gevoel: David is positief gespannen.
Gedrag: David houdt een goede spreekbeurt. Voortaan heeft hij het vertrouwen dat hij goed is in
het houden van spreekbeurten.