Hoofdstuk 3.3 Nettokracht

H3: Krachten 
Introductie
§ 3.1 Krachten herkennen
§ 3.2 Krachten meten

§ 3.3 Nettokracht
§ 3.4 Krachten in werktuigen
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3: Krachten 
Introductie
§ 3.1 Krachten herkennen
§ 3.2 Krachten meten

§ 3.3 Nettokracht
§ 3.4 Krachten in werktuigen

Slide 1 - Slide

Terugblik
  1. Je kunt het verband beschrijven tussen de uitrekking van een veer en de kracht die op de veer werkt.
  2. Je kunt krachten meten met een krachtmeter (veerunster).
  3. Je kunt de zwaartekracht op een voorwerp berekenen als de massa is gegeven.
  4. Je kunt uitleggen wat een krachtenschaal is.
  5. Je kunt een kracht op een gegeven krachtenschaal tekenen.

Slide 2 - Slide

KRACHTEN TEKENEN WE ALS
A
EEN STREEP
B
EEN PUNT
C
EEN PIJL
D
EEN VIERKANT

Slide 3 - Quiz

Je kunt een kracht tekenen als een pijl. Wat geeft de lengte van de pijl aan?
A
de krachtenschaal
B
hoe groot de kracht is
C
de richting van de kracht
D
plaats waar de kracht wordt uitgeoefend

Slide 4 - Quiz

Leerdoelen 3.3 Nettokracht
  1. Je kunt in geval van evenwicht beschrijven aan welke voorwaarden de krachten moeten voldoen.
  2. Je kunt in geval van evenwicht de bijbehorende krachten benoemen.
  3. Je kunt de nettokracht berekenen van krachten die werken op één voorwerp.

Slide 5 - Slide

Krachten
Op een schilderij dat aan de muur hangt werkt een zwaartekracht. 

Toch valt het schilderij niet van de muur. 
Hoe kan dat?

Slide 6 - Slide

Twee krachten in evenwicht
In fig 1 zie je een zak groenten die aan een krachtmeter hangt. 
Op de zak werken twee krachten: 
de zwaartekracht en de veerkracht.
De zwaartekracht (Fz) werkt naar beneden, 
de veerkracht (Fv) omhoog.
In deze situatie houden de krachten elkaar in evenwicht.
Daardoor gebeurt er niets: 
de zak beweegt niet omhoog en ook niet omlaag.
Zwaartekracht en veerkracht.

Slide 7 - Slide

Twee krachten in evenwicht
Ook in deze situatie zijn er twee krachten die evenwicht
maken: de zwaartekracht (Fz) en de spankracht (Fs). 
Situatie waarbij alle krachten op een voorwerp elkaar 
opheffen. De nettokracht is dan 0 N.

De spankracht ontstaat doordat het touw wordt uitgerekt.
Je kunt dat vergelijken met de manier waarop 
de veerkracht ontstaat.
Zwaartekracht en spankracht.

Slide 8 - Slide

Twee krachten in evenwicht
Er is nog een andere kracht die vaak evenwicht maakt
met de zwaartekracht. 
In fig 3 zie je een voorbeeld: een fruitschaal die op een tafel staat. 
Het tafelblad wordt door de schaal een heel klein beetje
ingedrukt.
Daardoor ontstaat een kracht die recht omhoog werkt: 
de normaalkracht (Fn). 
De normaalkracht maakt evenwicht met de zwaartekracht
zodat de schaal niet naar beneden val
Zwaartekracht en spankracht.

Slide 9 - Slide

De nettokracht bij evenwicht
Er zijn steeds twee krachten die evenwicht maken. 
Daarvoor moet aan drie voorwaarden zijn voldaan:
  • 1. De krachten zijn even groot.
  • 2. De krachten liggen op dezelfde lijn (in elkaars verlengde).
  • 3. De krachten hebben een tegengestelde richting.
  • Als krachten evenwicht maken, lijkt het alsof er geen kracht op het voorwerp werkt. 
  • Je zegt in dat geval dat de nettokracht op het voorwerp 0 N is. 
  • De nettokracht is de optelsom van alle krachten samen.

Slide 10 - Slide

Rekenen met de nettokracht
Om de nettokracht op een voorwerp te vinden, pas je twee regels toe:

  • Krachten in dezelfde richting tel je bij elkaar op.

  • Krachten in tegengestelde richting trek je van elkaar af

Nettokracht noemen we vaak resultante kracht / resulterende kracht / somkracht : 
Fres

Slide 11 - Slide

Voorbeeldopdracht 1
Je ziet twee krachten die op een verhuisdoos werken.
Kracht 1 (F1) is 15 N en kracht 2 (F2) is 25 N.
Bereken de nettokracht op de doos.
 Hoe groot is de nettokracht op de doos?
  • Uitwerking
  • De krachten werken in tegengestelde richting. 
  • Je moet ze dus van elkaar aftrekken.
  • nettokracht = kracht 2 − kracht 1
  • nettokracht = 25 N − 15 N = 10 N

Slide 12 - Slide

Huiswerk
VMBO-B paragraaf 4.4
VMBO-K: paragraaf 3.3 opdracht 1 t/m 12 (11 overslaan)
VMBO-TL: paragraaf 3.3 opdracht 1 t/m 10
Havo: nog even blijven zitten

Slide 13 - Slide

Inleiding hefbomen
1
2

Slide 14 - Slide

Hefboom
1
2
3
4

Slide 15 - Slide

Voorbeeld van iemand die iets wil optillen met een hefboom.
Links is de arm (r) groot en de kracht (F) klein
Rechts is de arm klein en de kracht groot.

Slide 16 - Slide

Hefboom
1
2
3

Slide 17 - Slide

Moment - Moment
2
3
1

Slide 18 - Slide

Opdrachten momenten
1
2
3

Slide 19 - Slide

Opdrachten momenten
4
5
6

Slide 20 - Slide

Momentenwet
Een hefboom is in evenwicht, als de som van de momenten linksom gelijk is aan de som van de momenten rechtsom.
Formule


M1+M2+...(linksom)=M1+M2+...(rechtsom)

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Bereken F

Slide 24 - Slide

Bereken de onbekende

Slide 25 - Slide

Om met een flessenopener de dop in punt Q van een fles te trekken, oefen je in punt P een spierkracht uit. In de onderstaande figuur zijn de werklijnen van de twee krachten met een stippellijn aangegeven.

Alle afstanden, die je in onderstaande figuur opmeet, zijn op ware grootte. 
a) Geef in onderstaande figuur duidelijk het draaipunt S aan en de twee armen van de krachten in P en Q. 

Slide 26 - Slide

De ezel heeft een gewicht van 1000 N
De afstand van de ezel tot het wiel is 2 meter
Het zwaartepunt van de lading is 1 meter achter het wiel

a) Hoe groot mag de kracht (het gewicht) van de lading maximaal zijn?
b) Hoe groot mag de massa van de lading maximaal zijn?

Slide 27 - Slide

Theo zit op 1,3 meter van het draaipunt en heeft een gewicht van 750 N
Thea heeft een gewicht van 450 N
Op welke afstand moet Thea gaan zitten om de wip in evenwicht te brengen?

Slide 28 - Slide

In de figuur probeert een jongen met een hefboom een voorwerp op te tillen. Op het voorwerp werkt een zwaartekracht van 100 N. In de tekening hangt het voorwerp op 40 cm van het draaipunt. De jongen duwt op 120 cm afstand van het draaipunt. De zwaartekracht op het voorwerp is al getekend. 
a) Teken op de juiste plaats met een pijl de duwkracht van de jongen.
b) Bereken met de hefboomregel de kracht waarmee de jongen naar beneden moet duwen om evenwicht te maken.

Slide 29 - Slide

Huiswerk
VMBO-B paragraaf 4.4
VMBO-K: paragraaf 3.3 opdracht 1 t/m 12 (11 overslaan)
VMBO-TL: paragraaf 3.3 opdracht 1 t/m 10
Havo: paragraaf 3.2 opdracht 1 t/m 8

Slide 30 - Slide