Di 11-01-2022 K3, L5

1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

AT3A
Dienstag, 11 Januar 2022

Slide 2 - Slide

Was werden wir heute machen?
Wat gaan we vandaag doen?
  • Schrijfopdracht informatie
  • Proefwerkweek
  • Herhaling grammatica
  • Aufgaben

Slide 3 - Slide

Toets schrijfvaardigheid
-Vanuit sectie Duits gezegd --> gaat niet door.
-Reden? Te veel toetsen in week 51/ week 2

Daarom besloten voor facultatief
-Wat betekent dit?
--> Wil je de toets maken, mag dit. Het is dan voor cijfer.
Onvoldoende komt ook in magister te staan.
--> moet uiterlijk voor periode 3

Slide 4 - Slide

Proefwerkweek
leerstof: leesvaardigheid (3x | 25% KB, 75%TL)

Gaan we volgende week aandacht aan besteden
(+ week erna)

Slide 5 - Slide

Was weißt du noch?

Voorzetsels
persoonlijke voornaamwoorden

11 Fragen


Slide 6 - Slide

Hoe noem je de 1e naamval?
A
onderwerp
B
aanwijzend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
lijdend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Hoe noem je de 3e naamval?
A
vragend voornaamwoord
B
onderwerp
C
meewerkend voorwerp
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Hoe noem je de 4e naamval?
A
onderwerp
B
aanwijzend voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
lijdend voorwerp

Slide 9 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord staat in de 1e naamval?
A
ihm
B
euch
C
sie
D
uns

Slide 10 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord staat in de 1e naamval?
A
ich
B
dich
C
mir
D
ihr

Slide 11 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord staat in de 3e naamval?
A
es
B
ihr
C
dir
D
wir

Slide 12 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord staat in de 3e naamval?
A
Ihnen
B
Sie
C
ihn
D
wir

Slide 13 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord staat in de 4e naamval?
A
dich
B
Sie
C
mir
D
wir

Slide 14 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord staat in de 4e naamval?
A
dich
B
ihr
C
Sie
D
uns

Slide 15 - Quiz

Welke voorzetsels horen bij een 3e naamval?

Slide 16 - Open question

Welke voorzetsels horen bij een 4e naamval?

Slide 17 - Open question

1e nv (ow)


3e nv (mv): aus, bei, mit, nach, von, seit, zu


4e nv (lv): gegen, ohne, entlang, durch, bis, um, für 

goedbuf
Voorzetsels +pers vnw

Slide 18 - Slide

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
Weektaak: K3, L5: 1, 2, 4, 6, 7
1= herhaling grammatica
2= woordjes
6=lezen
7= grammatica
  • Wie (hoe)? Online of papier
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 15:20






An die Arbeit!

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide