Debat jaar 2: feit, mening, argument

Argumenteren
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Argumenteren

Slide 1 - Slide

Doel van de les
  • Je weet wat een feit is.
  • Je weet wat een mening is.
  • Je weet wat een argument is.
  • Je kunt de kwaliteit van een argument beoordelen. 

Slide 2 - Slide

Welk examen zijn we aan het voorbereiden in periode 3?

Slide 3 - Open question

FEIT, MENING, ARGUMENT
Feiten: Een feit kun je controleren. 
Meningen: Een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: Reden waarom je een bepaalde mening hebt. Een argument kan een feit en een mening zijn.

Slide 4 - Slide

ARGUMENTEN 
Je kunt twee soorten argumenten onderscheiden:
- objectieve argumenten (controleerbaar)
- subjectieve argumenten (op basis van gevoel, emotie, overtuiging, geloof, ervaringen, etc.)
Drogredenen -> foute argumenten of redeneringen

Bijvoorbeeld: mijn oma dronk elke dag 5 glazen wijn. Ze is 100 jaar geworden, dus alcohol is goed voor je.

Slide 5 - Slide

STELLING, STANDPUNT, ARGUMENT 
Stelling: Een bewering over een onderwerp om een discussie op gang te brengen. Je bent het er mee eens of juist helemaal niet.
Standpunt: Daarmee geef je je mening (VOOR of TEGEN) over dat onderwerp.
Argumentatie: Redenen waarmee je anderen overtuigt van je standpunt. (begint vaak met "omdat, want, ...)

Slide 6 - Slide

mening
feit
standpunt
objectief
subjectief
stellingname
kun je over discussiëren
kun je controleren

Slide 7 - Drag question

Feit/mening
  1. Noem een feit: Je kunt controleren of het waar of niet waar is. 

GEEN NAMEN!!

Slide 8 - Slide

een feit:

Slide 9 - Mind map

Mening
  1. Noem een mening. Je kunt het eens of oneens zij

Geen namen!

Slide 10 - Slide

een mening:

Slide 11 - Mind map

Argument
  1. Noem een argument. Omdat/want ....

Ik vind de sportacademie een leuke school, omdat........

Slide 12 - Slide

een argument:

Slide 13 - Mind map

Opbouw
Je geeft het argument, legt het uit en geeft een voorbeeld.

Slide 14 - Slide

Wat is een argument?
A
een argument is een stelling
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 15 - Quiz

In de kantine kun je je waterfles bijvullen.
A
feit
B
mening

Slide 16 - Quiz

De Sportacademie is een leuke school.
A
feit
B
mening

Slide 17 - Quiz

Kinderen spelen minder buiten dan 20 jaar geleden.
A
feit
B
mening

Slide 18 - Quiz

Het was een mooie zomer.
A
feit
B
mening

Slide 19 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 20 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 21 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 22 - Quiz

Weet je nu het verschil tussen een feit, mening en argument?

Slide 23 - Open question

Opdracht
In groepjes ga je aan de slag met een stelling. Jullie vullen samen het werkblad in en bespreken wat jullie hebben opgeschreven. 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video