Lezen hoofdstuk 3 tekst 2

Blz. 74-75
Samen lezen tekst 2:

Weet waar je koopt

Samen lezen:

'Weet waar je koopt'
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Blz. 74-75
Samen lezen tekst 2:

Weet waar je koopt

Samen lezen:

'Weet waar je koopt'

Slide 1 - Slide

1. Ben jij zelf weleens opgelicht als je iets op internet had besteld?
Nog nooit
Ja, dat heb ik wel eens meegeemaakt

Slide 2 - Poll

2. Wat is het onderwerp van de tekst?
A
Weet waar je koopt
B
Kijk goed uit waar jij je ticket koopt.
C
Kaartjes kopen via internet
D
Tickets

Slide 3 - Quiz

3. Het middenstuk van de tekst bestaat uit twee delen. Bij welke alinea begint deel 2?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 4 - Quiz

nietsvermoedende
Originele
gelijk; hetzelfde
opvallend
eruitzien
argeloze (al.1)
Oorspronkelijke (al. 1)
gemeen (al. 2)
nadrukkelijk (al. 2)
Ogen (al.2)

Slide 5 - Drag question

5. Aan welke woorden herken je het vergelijkend verband in alinea 1?

Slide 6 - Open question

6. Wat wordt er met elkaar vergeleken in alinea 1 (signaalwoord vorige vraag)?

Slide 7 - Open question

Antwoord vraag 6
De oorspronkelijke prijs voor een toegangskaart op een betrouwbare website wordt vergeleken met de prijs die je via een doorverkoper betaalt.

Slide 8 - Slide

7. Welk tekstverband herken je in zin 1 van alinea 2?
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 9 - Quiz

8. In alinea 3 staat: 'De eerste', alinea 4 begint met: 'Een andere'. Welk tekstverband geven deze signaalwoorden aan?
A
Concluderend verband
B
Vergelijkend verband
C
Opsommend verband
D
Voorwaardelijk verband

Slide 10 - Quiz

9. Welke twee risico's loop je volgens alinea 3 als je kaartjes koopt via een doorverkoper?

Slide 11 - Open question

Antwoord vraag 9 
1. Je krijgt geen kaartje.
2. Je krijgt een kaartje voor een andere plaats dan je besteld hebt. 

Slide 12 - Slide

10. In de laatste zin van alinea 3 staat het signaalwoord 'ook'. Welk tekstverband geeft dit aan?
A
Tegenstellend verband
B
Doel-middelverband
C
Vergelijkend verband
D
Opsommend verband

Slide 13 - Quiz

11. In het midden van alinea 5 staat: 'Via deze kanalen...' Welk ander woord bedoelen ze hier eigenlijk met kanalen?

Slide 14 - Open question

Noteer signaalwoorden voor een chronologisch verband in alinea 6.

Slide 15 - Mind map

13. Waarom is het volgens alinea 7 bij voetbalwedstrijden extra belangrijk om te weten bij je tickets koopt.
A
Je tickets zijn mogelijk vervalst.
B
Je tickets worden mogelijk niet geleverd.
C
Je krijgt mogelijk tickets voor het vak van de tegenstander.
D
Je tickets worden mogelijk te laat bezorgd.

Slide 16 - Quiz

14. Wat is de functie van de eerste zin van alinea 8?
A
Samenvatting geven
B
Conclusie trekken
C
Toekomstvoorspelling doen
D
Tegenstelling benoemen

Slide 17 - Quiz