29 Tekst

1 / 48
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

De Ebro is de (naamloze) in het wit getekende rivier aan de noordgrens van het Carthaagse gebied Hispania.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Tekst 29
We gaan nu tekst 29 bekijken. We lezen de Latijnse tekst door en bekijken daarbij de woorden naast de tekst. Pak 
je streeptekst erbij.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wie spelen een rol in tekst 29 en waar denk je dat de tekst over gaat?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Wanneer speelt tekst 29 zich af?
A
vóór de Eerste Punische Oorlog
B
tijdens de Eerste Punische Oorlog
C
na de Eerste Punische Oorlog
D
waren er Punische Oorlogen dan?

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welke Latijnse woorden hebben je antwoord op de vorige vraag bepaald?

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Kijk r. 1 tm 4 na
Hamilcar, de Punische aanvoerder, verdroeg moeilijk dat de Romeinen in de Eerste Punische Oorlog hadden overwonnen. Hij zei tegen de senatoren van Carthago: 'Rome zal niet tevreden zijn, totdat zij alle landen en alle zeeën veroverd zal hebben. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Welke vorm is een futurum exactum?
A
erit
B
expugnaverit

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Zoek op wat een chiasme/kruisstelling is. Waar tref je dit aan in r. 1-4?
A
Hannibal dux Punicus
B
Romanos Punico bello Primo
C
omnes terras mariaque omnia
D
Roma contenta non erit

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Kijk r. 4-9 na!
Als wij hen niet zullen tegenhouden, zullen de Romeinen onze rijkdom, onze stad en ons volk vernietigen. Sta mij toe met Punische troepen naar Spanje te gaan. Want
als ik daar grotere rijkdom en meer soldaten zal hebben verzameld, zullen wij opnieuw tegen de Romeinen oorlog kunnen voeren.’ 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

retinebimus
A
imperfectum
B
perfectum
C
futurum exactum
D
futurum

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

perdent
A
praesens
B
futurum
C
imperfectum
D
perfectum

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

permittite
A
imperfectum 2de mv
B
praesens 2de mv
C
imperativus 2de ev
D
imperativus 2de mv

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wie worden aangeduid met "nostras", "nostram" en "nostrum"?
A
Romanos (regel 1)
B
Senatoribus Carthaginis (regel 2)
C
omnes (regel 3)
D
eos (regel 4)

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat gebeurt er eerder?
A
colligero r. 8
B
poterimus r. 9

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Collegero = fut ex (pf stam + ero)
poterimus = fut. van posse.
Bij acties in de toekomst geeft het FUT EX altijd aan wat eerst moet gebeuren, voordat de actie in het FUT gaat plaats vinden. In dit geval gaat Hamilcar dus eerst geld en soldaten verzamelen en pas daarna zal hij Rome kunnen aanvallen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Waarnaar verwijst 'ibi'?
A
Carthago
B
Hispania
C
Punico Bello Primo
D
Roma

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn "maiores" en "plures" voor vormen?
A
bijvoeglijke naamwoord
B
comparativus
C
superlativus
D
zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Kijk r. 10 tm 15 na!
De senatoren antwoordden: 'Maar als jij alle troepen naar Spanje zult hebben geleid, zullen wij hier geen bewakers hebben. Hoe zal jij de stad bewaken?' Hamilcar: 'Ik zal Carthago zeer goed beschermen, als ik de aandacht van de Romeinen op Spanje zal hebben gericht.' De senatoren stemden in.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Welke persoonsvormen uit dit stukje tekst zijn futurum? Typ de desbetreffende Latijnse woorden hieronder in met steeds alleen een spatie ertussen.

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Waarnaar verwijst "hic"?
A
Carthago
B
Hispania
C
Punico Bello Primo
D
Roma

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is "maxime" voor een vorm?
A
comparativus bijvoeglijk
B
comparativus bijwoordelijk
C
superlativus bijvoeglijk
D
superlativus bijwoordelijk

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Welke naamval is "Romanorum"?
A
genitivus
B
dativus
C
accusativus
D
ablativus

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Bekijk alinea 2 en de woorden naast de tekst. Welke personen spelen hier een rol en waar zou het over kunnen gaan?

Slide 24 - Mind map

This item has no instructions

Kijk r. 16 tm 19 na!
Hamilcar bracht een offer, voordat hij met al zijn troepen vertrok. Hij bad tot de goden: 'Jullie, die altijd Carthago hebben beschermd, geef steun aan mij, wanneer ik tegen de Romeinen de oorlog zal voorbereiden.' 

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

"sacrum fecit"
Hoe is dit vertaald? (geen hoofdletters of leestekens, exact de woorden uit de vertaling gebruiken)

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Wat is het verschil qua woordsoort tussen
"cum" in regel 16 en "cum" in regel 18?

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Welke vorm van "cum" komt een paar regels verder nog een keer terug?
A
cum als voorzetsel
B
cum als voegwoord

Slide 28 - Quiz

tecum regel 21
Cum als voorzetsel:

r. 21 TECUM = CUM TE

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel verschillende werkwoordstijden komen voor in dit tekstgedeelte?
A
twee
B
drie
C
vier
D
vijf

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

VIER, want
r. 17 abiit en fecit, r. 18 protexistis:  PF
r. 17 orabat: IMPF
r. 18 favete: PR (imperativus)
r. 19 parabo: FUT

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Bij welk Latijns woord is "deos"
een lijdend voorwerp?
A
orare
B
audiverat

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Kijk r. 19-23 na!
Zijn zoon Hannibal, een jongen van negen jaar, had zijn vader tot de goden horen bidden/ had gehoord dat zijn vader tot de goden bad. Hij vroeg: ‘O vader, neem mij met je mee naar Spanje! Ik zal dapper vechten tegen de Romeinen, die ik haat zoals jij hen haat!’ 

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

eos in r. 23 verwijst naar:
A
deos r. 20
B
pater r. 21
C
me r. 21
D
Romanos r. 22

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat valt op aan de vormen
"odi" en "odisti"?

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Kijk r. 23 tm 27 na!
 Zijn vader lachte: 'Later, wanneer jij de krijgskunst geleerd zult hebben, zul jij een zeer goede aanvoerder zijn en tegen de Romeinen grote overwinningen behalen.' Hannibal (zei): 'Als jij mij met jou mee zal hebben genomen, zal ik van jou de krijgskunst leren. Wie zal mij beter onderwijzen dan jij?'

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

"tecum" regel 26
Welk gebruik van "cum" is dit?
A
voorzetsel
B
voegwoord

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je precies het gebruik van de naamval bij "te" in regel 27?

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Kijk r. 27 tm 33 na!
Hamilcar (zei): 'Goed. Ik zal je met me meenemen, als jij je woord van trouw zult hebben gegeven aan de goden van jouw vaderland.' Uit zichzelf legde de jongen zijn rechterhand op het altaar, waarop zijn vader het offer had gebracht. Hij zwoer: 'Zolang als ik zal leven, zal ik de goden van het vaderland vereren. Altijd zal ik een vijand van Rome zijn. Ik zal niet rusten, totdat Carthago op het land en op zee zal heersen.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Wat is het antecedent
van "qua" (regel 30)?
A
puer
B
dextram
C
aram
D
patriae

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Welke naamval heeft
"hostis" (regel 31)?
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
ablativus

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

"quiescam" (regel 32)
Wat is dit voor woordsoort?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
voegwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

"terra" (regel 32)
Welke naamval is dit?
A
nominativus
B
ablativus

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Kijk r. 33 tm 35 na!
Dit zweer ik, Hannibal, de zoon van Hamilcar, bij de Punische goden, die mij met hun bliksem zullen treffen, als ik ooit de eed zal hebben gebroken.'

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Wat is het antecedent
van "qui" in regel 34?
A
Id
B
Hannibal, Hamilcaris filius
C
deos Punicos
D
fulmine

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 46 - Poll

This item has no instructions


Nog iets anders, namelijk...

Slide 47 - Open question

This item has no instructions


Hoe vond je 
deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 48 - Poll

This item has no instructions