Werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 3

Wat is de eerste stap die je bedenkt bij werkwoordspelling?

Bedenk zelf een zin van minimaal tien woorden. Zorg dat je minimaal twee werkwoordsvormen gebruikt.

Bedenk een zin met minimaal twee persoonsvormen.

Werkwoordspelling

persoonsvorm tegenwoordige tijd

persoonsvorm verleden tijd

voltooid deelwoord

gebiedende wijs

voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Wat is juist gespeld? Een of meerdere antwoorden zijn goed.

1. Sophie heeft haar vinger verbrandt.
2. Sam en Tom moesten op de bus wachtten.
3. Het verbrandde haar van Sjors stinkt enorm.
4. Tom verbreedde zijn tuinpad.

Geef een voorbeeld van een voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt
4. gebeurdde

Wat je vindt, mag je houden. Vindt je ook niet?

1. Fout, eerste 'vindt' moet zonder 't'.
2. Fout, beide keren moet 'vindt' zonder 't'.
3. Fout, tweede 'vindt' moet zonder 't'.
4. Deze zin is goed gespeld.

Gisteren ...(lunchen) ik met mijn oma.

1. lunchde
2. lunchte
3. lunchete
4. lunchede

Aan het begin van het jaar (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Hij was ….(verheugen) zijn oude vriend weer te ontmoeten.

1. verheugt
2. verheugd
3. verheugdt
4. verheugtd

Wie wat ...(bewaren), die heeft wat.

1. bewaart
2. bewaardt
3. bewaard
4. bewaartd

De sportleraar ...(timen) de snelheid van de atleet.

1. timde
2. timte
3. timede
4. timete