H1 - ALLER À

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

BONJOUR !

Hoe gaat het?

Het werkwoord 'aller'

Het voorzetsel 'à'

À + lidwoord

Vragen?

Lesdoelen

1. Na deze les kan je het werkwoord 'aller' herkennen en gebruiken.
2. Na deze les  ken je de vorm van combinaties van 'à + lidwoord' en herken je ze.
3. Na deze les ken je de vorm van combinaties van 'de + lidwoord' en herken je ze.

BONNE CHANCE

Le verbe ALLER

Je vais                Ik ga

Tu vas                 Jij gaat

Il/elle va             Hij/zij gaat 

Nous allons      Wij gaan

Vous allez         Jullie gaan

Ils/elles vont    Zij gaan

ergens naartoe gaan...

aller à = gaan naar

Achter het vorige rijtje zet je dus gewoon à.

Je vais à            Ik ga naar

Il va à                  Hij gaat naar

Vous allez à     Jullie gaan naar

Waar naartoe?

Achter deze zin moet nog waar je naartoe gaat:

-> bv. de winkel, school, huis, de bioscoop

Dan krijg je: aller à + lidwoord + plek

In het Frans wordt 'à' plus een bepaald lidwoord soms een ander woord.

à + bepaald lidwoord

à + le    = au

à + la    = à la           + de plek waar je naartoe gaat

à + l'     = à l'

à + les = aux

Hele zin

Als je dit alles bij elkaar zet, dan krijg je het volgende:

- Ik ga naar de winkel         - Je vais au magasin

- Wij gaan naar huis           - Nous allons à la maison

- Hij gaat naar school        - Il va à l'école

- Zij (v) gaan naar de WC  - Elles vont aux toilettes

Vragen?

Zijn hier vragen over???

Hierna volgt een Quiz over dit onderwerp en de dagen van de week die je deze week geleerd hebt.

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Ils ...... en ville.

1. vont
2. vas
3. va
4. vais

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Nous ..... manger.

1. vont
2. va
3. allons
4. allez

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Tu ..... au cinéma?

1. vont
2. vas
3. vais
4. va

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Elle ..... à la maison.

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Je ..... faire du tennis.

à + lidwoord
Nous allons ..... piscine (v).

1. au
2. à le
3. à la
4. à l'

à + lidwoord
Ils vont ..... école (v).

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

à + lidwoord
Elle va ..... magasin (m).

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

'de' + lidwoord

Het voorzetsel 'de' (van) in combinatie met een bepaald lidwoord krijgt ook vaak een andere vorm:

- de + le         = du

- de + la         = de la

- de + l'           = de l'

- de + les      = des

Voorbeelden

Voorbeelden van 'de' + lidwoord:

- le portable de la fille

- le portable du garçon

- le portable des filles

- le portable de l'enfant

Ik ken het werkwoord "aller"

😒🙁😐🙂😃