LJ 2 KGT - grammatica les 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Herhalen pv/ow/gezegde

Bij de vraagproef komt de pv vooraan in de zin te staan

1. Ja
2. Nee

Bij de tijdproef verandert alleen de pv

1. ja
2. nee

Bij een vraagzin kun je....

1. Alleen de vraagproef gebruiken
2. Alleen de tijdproef gebruiken
3. De vraagproef en de tijdproef gebruiken
4. De vraagproef en de tijdproef allebei niet gebruiken

Wat is de persoonvorm in de zin:

Morgen ga ik wandelen met Connor

1. morgen
2. ga
3. ik
4. wandelen

Wat is de persoonsvorm in de zin:

Wanneer fietst Keano naar huis?

1. wanneer
2. fietst
3. keano
4. naar

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

1. Het is altijd het eerste woord
2. Vraag: wie of wat + pv
3. Het woord voor de pv
4. Vraag: waarom + ov

Wat is het onderwerp in de zin:

Gaan jullie straks gamen?

1. Gaan
2. jullie
3. straks
4. gamen

Wat is het onderwerp in de zin:

Voetbalt Jimmy altijd met Ibrahim?

1. voetbalt
2. jimmy
3. altijd
4. ibrahim

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin

1. juist
2. onjuist

Wat is het gezegde in de zin:

Amber is van de fiets gevallen

1. is
2. gevallen
3. is gevallen
4. is van de fiets gevallen

Herhalen samengestelde zinnen

Een voegwoord plakt twee zinnen aan elkaar

1. juist
2. onjuist

In een samengestelde zin staan....

1. 2 pv en 2 ow
2. twee pv en 1 ow
3. 1 pv en 1 ow
4. 1 pv en 2 ow

Wat is het voegwoord in de zin:

Marnix heeft twee glazen water gedronken maar hij heeft nog steeds dorst.

1. water
2. heeft
3. maar
4. nog

Wat is het voegwoord in de zin

Met Pokémon GO moet je veel lopen als je Pokémons wilt vangen

1. moet
2. veel
3. lopen
4. als