Grammatica herhaling 28 nov

Planning:
  • Uitleg
  • Zelf aan de slag
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Planning:
  • Uitleg
  • Zelf aan de slag

Slide 1 - Slide

Grammatica en spelling
Vandaag herhalen we:
Het werkwoordelijk gezegde (WWG)
Het onderwerp (OND)
Het lijdend voorwerp (LV)
Nieuw:
Splitsbare werkwoorden
Samenstellingen

Slide 2 - Slide

Splitsbaar werkwoord
Soms kan de persoonsvorm van een werkwoord gesplitst in de zin voorkomen.

Ruimt op komt van het hele werkwoord opruimen.
Ruimt en op horen bij elkaar en vormen samen één zinsdeel.





Slide 3 - Slide

Mijn vader laat elke avond de hond uit.

Wat is de pv?
A
laat uit
B
laat
C
uit

Slide 4 - Quiz

De docent kijkt de toets na.

Wat is de pv?
A
kijkt
B
kijkt na
C
na

Slide 5 - Quiz

Onderwerp - OND

Wie/wat + wwg = het onderwerp

Slide 6 - Slide

Wat is het OND in de volgende zin:

De timmerman zaagt de planken.

A
de timmerman
B
zaagt
C
de planken

Slide 7 - Quiz

Wat is het OND in de volgende zin:

Straks kijk ik de oefening na.

A
straks
B
kijk na
C
ik

Slide 8 - Quiz

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!

Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen

Zij denkt erover haar kleren te wassen.
werkwoordelijk gezegde: denkt te wassen



Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 9 - Slide

Lijdend voorwerp - LV

Wie/wat + onderwerp + wwg + = het lijdend voorwerp

Slide 10 - Slide

Wat is het LV in de volgende zin:

Kun je mij die lastige som uitleggen?

A
Kun
B
je
C
die lastige som

Slide 11 - Quiz

Wat is het LV in de volgende zin:

Mijn vader poetst zijn auto.

A
Mijn vader
B
zijn auto
C
poetst

Slide 12 - Quiz

SAMENSTELLINGEN
zijn twee zelfstandige woorden die je bij elkaar voegt.
Bijvoorbeeld:

Kerst + boom = kerstboom
Kerst + bal = kerstbal 

Slide 13 - Slide


Heeft het eerste deel een meervoud op -en-?

NEE?

Schrijf dan alleen een -E-
Voorbeelden:


Platteland
Hogeschool
Rodekool
Benzinegeur
Maneschijn
Zonnehoed

Slide 14 - Slide


Heeft het eerste deel een meervoud op -en-?

JA?

Schrijf dan -en-




Voorbeelden:



Perensap
Paddenstoel
Koekenpan

Slide 15 - Slide


Heeft het eerste deel een meervoud op -es-?

JA?

Schrijf dan alleen een -E-

Voorbeelden:


Douchekraan
Aspergesoep

Slide 16 - Slide

Een tussen -s- schrijf je als je die hoort

Identiteitsbewijs
Stationshal
Dorpsstraat

Slide 17 - Slide

eend + kroos =
A
eendenkroos
B
eendekroos

Slide 18 - Quiz

zon + hoed =
A
zonnenhoed
B
zonnehoed

Slide 19 - Quiz

reus + rad =
A
reuzerad
B
reuzenrad

Slide 20 - Quiz

maan + schijn =
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 21 - Quiz

groente + soep =
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 22 - Quiz

Je bewaart je geld in een....
A
portemonee
B
portemmonnee
C
portemmonee
D
portemonnee

Slide 23 - Quiz

Een ....... is een zomerse vrucht
A
ananas
B
annanas
C
anannas
D
annannas

Slide 24 - Quiz

Die nieuwe Miss World is echt een ....
A
schoonheit
B
schoonheid
C
schoonhijt
D
schoonhijd

Slide 25 - Quiz

Het hoofd van de politie noem je de ....
A
comisaris
B
comissaris
C
commisaris
D
commissaris

Slide 26 - Quiz

Zelf werken

  • Kader Blok 2 Grammatica: 2.4 - 2.5 - 2.6 - 2.7

timer
15:00

Slide 27 - Slide