Jaar2 Les 2_Wederkerend voornaamwoord_wederkerig voornaamwoord
Wat is ook al weer een wederkerend werkwoord? Kijk naar de volgende zin: Bij het vermenigvuldigen vergist zij zich.
timer
0:20
A
vergist zich
B
zich
C
vergist
D
vermenigvuldigen
1 / 32
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Wat is ook al weer een wederkerend werkwoord? Kijk naar de volgende zin: Bij het vermenigvuldigen vergist zij zich.
timer
0:20
A
vergist zich
B
zich
C
vergist
D
vermenigvuldigen
Slide 1 - Quiz
Wat is ook al weer een wederkerend werkwoord? Kijk naar de volgende zin: In vlakke gebieden blijken rivieren zich te vertakken.
timer
0:20
A
blijken
B
zich te vertakken
C
zich
D
vertakken
Slide 2 - Quiz
Je gaat in tweetallen aan de slag.
1. Opdracht ... (blz ..)
2. Ben je klaar? Ga ...
3. Maak
Slide 3 - Slide
Wat betekent wederkeren?
timer
0:40
Slide 4 - Open question
Bij wederkerende werkwoorden zie je het onderwerp terugkomen in een wederkerend voornaamwoord. Wat denk je dat hiermee bedoeld wordt?
Leg dit uit met de volgende zin: Ik verslik me. Of bedenk een ander voorbeeld.
timer
1:00
Slide 5 - Open question
Wederkerend voornaamwoord (het onderwerp komt terug)
Bij het schillen van de appels heb ikmezelf gesneden.
Casper herkende zichzelf in het krantenartikel over het 100-jarig bestaan van het Jan van Egmond Lyceum.
Slide 6 - Slide
Een ander voornaamwoord.
1. Opdracht ... (blz ..)
2. Ben je klaar? Ga ...
3. Maak
Slide 7 - Slide
Wederkerig voornaamwoord: Elkaar
Een wederkerig voornaamwoord wordt gebruikt als twee personen een wederzijdse handeling verrichten.
Voorbeeldzinnen:
Loes en Ahmed groeten elkaar.
Wij hebben elkaar gister nog gezien.
Slide 8 - Slide
Soms wordt het wederkerig voornaamwoord 'elkaar' anders geschreven: elkander.
Voorbeeldzin:
Zij zijn aan elkander gewaagd.
Slide 9 - Slide
Soms wordt het wederkerig voornaamwoord 'elkaar' anders geschreven: mekaar.
Voorbeeldzin:
We moeten met mekaarsamenwerken.
Slide 10 - Slide
Even testen of je het nog weet. Wij vragen ons steeds af wanneer de les voorbij is.
Wat is 'ons' in deze zin?
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord
Slide 11 - Quiz
Einde LessonUp.
Slide 12 - Slide
Mijn ouders zouden graag willen dat de scholen weer opengaan. Wat is de persoonsvorm?
Slide 13 - Open question
Wat is het onderwerp? Gelukkig ruimde Sjoerd zijn spullen meteen op.
Slide 14 - Open question
Lijdend voorwerp (LV)
Noteer onderwerp en gezegde.
Je stelt de vraag: wie/wat + wwg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.
Let op: het lijdend voorwerp begint
NOOIT met een voorzetsel (achter, in, op)!
Moet de hobbit Frodo in Lord of the Rings een ring vernietigen?
Slide 15 - Slide
Welke opgaven moeten we maken? Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in
Slide 16 - Quiz
Onze leraar verzamelt oude lp’s.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's
Slide 17 - Quiz
Welke zin is geen correct Nederlands?
A
Zij bemoeit zich altijd met de ruzies van anderen.
B
Zij bemoeit haar zus altijd met de ruzies van anderen.
C
Kleedt meneer Haaksma zich extra netjes aan op zondagmorgen?
D
Kleedt meneer Haaksma zijn kinderen extra netjes aan op zondagmorgen?
Slide 18 - Quiz
persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)
eet
Piet
vallen
de stoel
de hond
sliep
de rozen
bloeide
Slide 19 - Drag question
Lesdoel
Slide 20 - Slide
Test
De
Slide 21 - Slide
Test
timer
1:00
Slide 22 - Open question
Antwoord:
test
Slide 23 - Slide
Wat ga je doen?
1. Opdracht ... (blz ..)
2. Ben je klaar? Ga ...
3. Maak
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Wederkerige voornaamwoorden
Elkaar (elkander en mekaar)
Deze woorden drukken uit dat twee personen een wederzijdse handeling verrichten.
Loes en Ahmed groeten elkaar.
Wij hebben elkaar gister nog gezien.
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Waar denk jij dat deze tekst over gaat?
Slide 28 - Open question
Wat is het onderwerp van de tekst?
Tip: Kijk naar de titel, illustraties, tussenkopjes en anders gedrukte woorden. Je leest de eerste alinea. Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?