ph1p grammatica D voornaamwoorden

Welkom bij Nederlands!
Telefoon thuis of in de kluis
Op tafel: leesboek + boek KERN, schrift, pen (of etui)

Kauwgum in de prullenbak
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Telefoon thuis of in de kluis
Op tafel: leesboek + boek KERN, schrift, pen (of etui)

Kauwgum in de prullenbak

Slide 1 - Slide

 lezen 
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Vandaag
Huiswerk bespreken
Voornaamwoorden 
Korte pauze
voornaamwoorden
blooket ?
Huiswerk
Einde les 

Slide 3 - Slide

Huiswerk

Slide 4 - Slide

Lesdoel
Je leert hoe je voornaamwoorden herkent in een zin.

Slide 5 - Slide

Woordsoorten

Slide 6 - Slide

voornaamwoorden
ezelsbruggetje
Vervangt of verwijst naar iets of iemand
(mensen = iemand) 
(dieren, planten, dingen, zaken)

Slide 7 - Slide


Soorten voornaamwoorden


  • Persoonlijk voornaamwoord: ‘Ben ik nou zo slim, of zijn jullie zo dom?’

  • Bezittelijk voornaamwoord: ‘Onze hond kan allerlei kunstjes.’

  • Wederkerend voornaamwoord: ‘Ik heb me niet gerealiseerd dat het al zo laat was.’

  • Aanwijzend voornaamwoord: ‘Ik wil die fiets met dat mandje.’


Slide 8 - Slide

Verschillende soorten voornaamwoorden



  • Betrekkelijk voornaamwoord: ‘Freya, die in groep 5 zit, leest al Harry Potter-boeken.’

  • Vragend voornaamwoord:Welke boeken zullen we meenemen?’

  • Onbepaald voornaamwoord:Iedereen kreeg een cadeautje.’

  • Wederkerig voornaamwoord: ‘We hebben elkaar net gemist.’

Slide 9 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.) duidt een persoon, dier of ding aan. 

VB. Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend

Maar: de tuin is van jullie > in dit geval is 'jullie' een pers. vnw.

 

Slide 12 - Slide

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 14 - Quiz

Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

A
Dat is toch jouw schrift?
B
Dat is toch jou schrift?

Slide 16 - Quiz

Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
zegt iets over een werkwoord
B
geeft aan wie iets doet
C
geeft aan hoe iemand zich voelt
D
geeft aan van wie iets is

Slide 17 - Quiz

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets aan (letterlijk!): 
deze, die, dit, dat, zo'n, zulke, dergelijke, dezelfde. (8)

Deze dag gaat heel leuk worden.
Die leerling heeft goed gescoord!

Staat meestal voor een znw, maar je kan het znw er ook achter denken: 
Deze hond luistert beter dan die (hond).

Slide 18 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Deze en die      verwijzen naar de-woord of meervoud
Deze mensen zijn gelukkig - Deze  jongen is gelukkig.

Dit en dat          verwijzen naar het-woord, of iets onbepaalds
Het meisje dat daar staat is erg sterk.
Deze en dit      gebruik je bij dingen die dichtbij zijn.
Die en dat         gebruik je bij dingen die veraf zijn.

Slide 19 - Slide


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 20 - Open question

Betrekkelijk voornaamwoord
Heeft betrekking op het woord dat/een woordgroep of zin  /in de zin die er voor staat. (= antecedent). 

De stoel die vooraan staat [...]  (De stoel antecedent = een woord)

Ik krijg vandaag een cadeautje, wat ik erg fijn vind. 
(Ik krijg vandaag een cadeautje = antecedent = een woordgroep/zin   )  
Wat vind ik fijn? Dat ik vandaag een cadeautje krijg.


Slide 21 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord

Soms staat het antecedent niet in de zin, maar zit het ingesloten in het woord zelf: 

Wat je zegt , ben je zelf.

Slide 22 - Slide

Wederkerend voornaamwoord 
het onderwerp komt terug, keert weer

Bij het leren voor deze toets verveel ik me mateloos.

Casper herkende zichzelf in het krantenartikel over het 100-jarig bestaan van het Jan van Egmond Lyceum.



Slide 23 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Een wederkerig voornaamwoord wordt gebruikt als twee personen een wederzijdse handeling verrichten.
Elkaar, mekaar, elkander, mekander

Voorbeeldzinnen:
Loes en Ahmed groeten elkaar.
Wij hebben mekaar gister nog gezien.



Slide 24 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Soms wordt het wederkerig voornaamwoord 'elkaar' anders geschreven: elkander.
Voorbeeldzin: Zij zijn aan elkander gewaagd. 

Soms wordt het wederkerig voornaamwoord 'elkaar' anders geschreven: mekaar.
Voorbeeldzin: We moeten met mekaar samenwerken. 

Slide 25 - Slide

Even testen of je het nog weet.
Wij vragen ons steeds af wanneer de les voorbij is.

Wat is 'ons' in deze zin?
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Hoeveel voornaamwoorden zitten er in de volgende zin:
Jullie moeten hem deze vraag stellen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 27 - Quiz


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.  

Slide 28 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Link

Korte pauze.......
timer
5:00

Slide 31 - Slide

Oefeningen
Wie?
Samen
Wat?
Grammatica paragraaf D voornaamwoorden
Opdracht 3,4,5,6,7,8,9
Hoe?
Oefenboek kern blz 98-99
Handboek blz164-165
Hulp?
Docent
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Drillster paragraaf 

Slide 32 - Slide

Afsluiting
Lesdoel : ik weet wat voor kenmerken verhalen hebben en wat de kracht en functie van verhalen is.
Vragen ?

Slide 33 - Slide

Maak blz 98-99 opdracht 3 tot en met 9
Leer blz 164-165 handboek
Vragen ?

Slide 34 - Slide

EINDE LES

Slide 35 - Slide

ph1p grammatica D voornaamwoorden

Slide 36 - Slide