Révision présent + passé composé ww -er

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2-4

Ch 1, p 13  : gramm A

Le présent et le passé composé 

van de regelmatige werkwoorden die eindigen op -er / -ir en /re

Leerdoel

Ik kan de werkwoorden op -er / -ir en -re 

 in de tegenwoordige tijd (présent ) en in de voltooide tijd (passé composé) vervoegen. 

Dit om goede zinnen te kunnen maken in het Frans.

stappenplan

1. Bepaal het hele werkwoord (= de infinitif)

Deze herken je aan -er / -ir of -re aan het eind van het woord

Chercher, travailler, aimer, parler, donner

finir, choisir, rougir

vendre, entendre, rendre

Regelmatig werkwoord:  danser

Wat doe je om dit ww te vervoegen? 

Stap 1= ...?

Stap 2=...?

Dus bij ww op -er

2 stappen :

Stap 1 = 'er' van het werkwoord afhalen (de stam blijft over)

Stap 2 = iets toevoegen (kijk naar de persoon/om wie het gaat)

 2. er zijn 6 uitgangen

ik	je	-e
jij	tu	-es
hij/zij/men	il/elle/on	-e
wij	nous	-ons
jullie/u	vous	-ez
zij	ils/elles	-ent

Handig!

Als je er een kunt vervoegen, kan je alle andere regelmatige werkwoorden op -er ook vervoegen.

je - parler français

présent

1. je parle français
2. j'ai parlé français
3. je parles français
4. je parler français

nous - chanter

présent

1. nous avons chanter
2. nous chanter
3. nous sommes chanter
4. nous chantons

Herhaling: passé composé 

Wat is de passé composé? 

Hoe maak je passé composé?

Regel voor passé composé

Hoe maak je passé composé?

Herhaling: passé composé 

Welke werkwoorden moet je uit je hoofd kennen om de passé composé te maken?

Passé composé

Persoonlijk vnw	avoir	voltooid dlw
J' (ik)	ai	parlé
Tu (jij)	as	parlé
Il/elle/on (hij/zij/men)	a	parlé
nous (wij)	avons	parlé
Vous (jullie/u)	avez	parlé
Ils/elles (zij)	ont	parlé

Ik heb gepraat

passé composé 

vous - manger

passé composé

1. vous mangez
2. vous avez mangé
3. vous êtes mangé
4. vous mangons

tu - parler

passé composé

1. tu as parlé
2. tu est parlé
3. tu parles
4. tu parle

nous avons donné

Betekenis:

1. wij geven
2. wij gaven
3. wij hebben gegeven
4. wij zullen geven

ils ont chanté

betekenis:

1. zij zongen
2. zij hebben gezongen
3. zij zingen
4. zij hadden zingen

nous - chanter

passé composé

je - parler

passé composé

tu - danser

passé composé

vous - rever

passé composé

Maintenant prenez vos livres

Ouvre ton livre à la page 53