This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
timer
10:00
Welkom
We beginnen met 10 minuten lezen
Slide 1 - Slide
Maak een groepje van 3 of 4 leerlingen.
Log met 1 chromebook in in LessonUp
Slide 2 - Slide
Lees tekst 1 in de tekstbijlage nauwkeurig.
Slide 3 - Slide
1. Welk tekstdoel heeft de schrijver van tekst 1?
A
Hij wil de lezer informatie geven over het ontstaan van vrije tijd.
B
Hij wil de lezer vermaken met een tekst over vrije tijd.
C
Hij wil de lezer ervan overtuigen dat hij blij moet zijn met zijn vrije tijd.
Slide 4 - Quiz
2. In regel 16 van tekst 1 staat: 'niet meer dan zes dagen per week'. Welk woord in alinea 4 van tekst 1 betekent hetzelfde als 'niet meer dan'?
Slide 5 - Open question
3. Wat veranderde er volgens tekst 1 voor de fabrieksarbeiders na 1919?
A
Zij mochten zelf vrije uren en een vrije dag inplannen.
B
Zij kregen kortere werkdagen en kortere werkweken.
C
van de veranderingen van 'vrije tijd' door de eeuwen heen.
Slide 6 - Quiz
4. Waarvan wordt in tekst 1 een opsomming gegeven?
A
van dingen waaraan mensen denken bij het begrip 'vrij zijn'
B
van de veranderingen van 'vrije tijd' door de eeuwen heen.
C
van het werk dat mensen gedaan hebben naast hun vrije tijd
Slide 7 - Quiz
5. Schrijf het woord op uit alinea 3 dat een tekstverband aangeeft van tijdsvolgorde.
Slide 8 - Open question
Bekijk tekst 2 in de tekstbijlage.
Slide 9 - Slide
6. Wat is het onderwerp van tekst 2?
Slide 10 - Open question
Lees tekst 2 in de tekstbijlage nauwkeurig.
Slide 11 - Slide
7. Waar verwijzen de onderstreepte woorden naar?
Slide 12 - Slide
Kinderarbeid is op veel plekken in de wereld heel gewoon. *Dat* is niet alleen nu het geval, *dat* geldt zeker voor het verleden.
Slide 13 - Open question
8. In alinea 2 van tekst 2 staat: 'Tot aan de negentiende eeuw moesten veel kinderen werken, omdat het gezin anders te weinig geld verdiende om eten, drinken, kleding en onderdak te kunnen betalen.' Wat wordt in deze zin opgesomd?
A
de dingen waarvoor een gezin geld nodig had
B
de manieren waarop kinderen uitbetaald werden
C
de redenen waarom veel kinderen werkten
Slide 14 - Quiz
9. Wat betekent de zin: 'In 1969 werd de leerplicht verlengd naar negen jaar en in 1975 naar tien jaar.' (tekst 2, r. 19-20)?
A
In 1969 werd de leerplichtwet negen jaar verlengd en in 1975 kwam daar nog eens tien jaar bij.
B
Vanaf 1969 moesten kinderen tot hun negende jaar naar school en vanaf 1975 tot hun tiende jaar
C
In 1969 werd het aantal jaar dat kinderen naar school moesten uitgebreid naar negen jaar en in 1975 naar tien jaar.
Slide 15 - Quiz
10. Waar verwijst het onderstreepte woord naar?
Slide 16 - Slide
In 1874 bedacht Samuel van Houten een wet waarin verboden werd om kinderen tot 12 jaar te laten werken. *Zij* mochten niet meer in fabrieken en werkplaatsen werken, maar wel thuis en op het land.
Slide 17 - Open question
11. Wat is volgens alinea 5 van tekst 2 het verschil tussen kinderarbeid en werk dat door kinderen gedaan wordt?
Slide 18 - Open question
12. Welke uitspraak over tekst 1 én tekst 2 is waar?
A
Beide teksten gaan over de invloed van fabrieksdirecteuren op het leven van hun werknemers.
B
Beide teksten gaan over dingen die we nu heel gewoon vinden, maar die dat vroeger niet waren.
C
Beide teksten gaan over regels en wetten voor kinderen die in de loop van de tijd veranderd zijn.