BASIS 1 - Herhalingsles hoofdstuk 3

BASIS 1 - Herhalingsles hoofdstuk 3
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

BASIS 1 - Herhalingsles hoofdstuk 3

Slide 1 - Slide

4 dicteewoorden

Slide 2 - Slide

Dicteewoord 1

Slide 3 - Open question

Dicteewoord 2

Slide 4 - Open question

Dicteewoord 3

Slide 5 - Open question

Dicteewoord 4

Slide 6 - Open question

Lezen 3.3

Slide 7 - Slide

Als je een tekst nauwkeurig leest, dan bekijk je even snel waar de tekst over gaat.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Als je een tekst nauwkeurig leest, lees je hem zin voor zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Uit welke 3 delen bestaat een tekst?

Slide 10 - Open question

De eerste en de laatste alinea's van de tekst zijn de kern
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Het onderwerp van de tekst is vaak een kort zinnetje.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Wat is de tekstbijlage?

Slide 13 - Open question

Hoe zien alineanummers er op de toets uit?

Slide 14 - Open question

Wat zijn regelnummers?

Slide 15 - Open question

Wat is een tegenstelling?

Slide 16 - Open question

Woorden 3.5

Slide 17 - Slide

Wat is geen tegenstelling van het woord 'goed'?
A
Fout
B
Niet goed
C
Verkeerd
D
Juist

Slide 18 - Quiz

Maak een zin met het woord 'inspireren'.

Slide 19 - Open question

Maak een zin met het woord 'de oorzaak'.

Slide 20 - Open question

Maak een zin met het woord 'de uitdaging'.

Slide 21 - Open question

Wat betekent 'hopen'?
A
Iets ophopen
B
Heel erg op iets hopen
C
Graag willen dat iets gebeurt
D
Wat je ooit hebt meegemaakt

Slide 22 - Quiz

Wat betekent 'nerveus'?
A
Ontspannen
B
Zenuwachtig
C
De moeite
D
Inspanning

Slide 23 - Quiz

Wat betekent 'de dreiging'?
A
Gespannen
B
Griezelig, eng
C
De angst om fouten te maken
D
Het gevaar dat misschien komt

Slide 24 - Quiz

Spelling 3.8

Slide 25 - Slide

Sterke werkwoorden blijven in de verleden tijd hetzelfde klinken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

De verleden tijd is de tijd die nu is.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

'Bleef, kreeg en sliep' zijn voorbeelden van sterke werkwoorden in de verleden tijd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Mijn opa en oma is ...
A
Enkelvoud
B
Meervoud

Slide 29 - Quiz

De voetbalclub is...
A
Enkelvoud
B
Meervoud

Slide 30 - Quiz

Hij (nemen) ... dat altijd te serieus.
A
Neemde
B
Namde
C
Neemd
D
Nam

Slide 31 - Quiz

(zeggen) ... hij dat gisteren echt?

Slide 32 - Open question

Wij (gaan) ... daar vroeger altijd heen!

Slide 33 - Open question

Ik (eten) ... vorige week bij opa en oma.

Slide 34 - Open question

Het meervoud van 'de leraar' is ...

Slide 35 - Open question

Het meervoud van 'de grap' is ...

Slide 36 - Open question

Het meervoud van 'het huis' is ...

Slide 37 - Open question