Grammatica hoofdstuk 4 VWO 1

Werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets
Katja schijnt met de zaklamp






Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets
Oscar schijnt heel betrouwbaar
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets
Katja schijnt met de zaklamp






Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets
Oscar schijnt heel betrouwbaar

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit 
een werkwoordelijk deel
en 
een naamwoordelijk deel.

Marijn is ( supersterk).
is= werkwoordelijk deel
supersterk = naamwoordelijk deel

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijke gezegde

Slide 8 - Slide

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde? Als er een...
A
koppelwerkwoord in de zin staat.
B
persoonsvorm staat.
C
lijdend voorwerp in de zin staat.
D
onderwerp in de zin staat.

Slide 9 - Quiz

Bij een werkwoordelijk gezegde
A
is iemand iets.
B
doet iemand iets.
C
wordt iemand iets.

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

timer
5:00

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Aan de slag!

Bekijk de video van dit hoofdstuk en 
Maken opdracht 1, 2, 3 en 4 blz. 119  

Succes!

Slide 17 - Slide


Koppelwerkwoord
Een naamwordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Hulpwerkwoord
Als er méér werkwoorden in de zin staan naast het koppelwerkwoord, zijn de overige werkwoorden allemaal hulpwerkwoorden.
Tip: Als er meer dan één werkwoord in de zin staat, 
is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord.

Zelfstandig werkwoord
In een zin met een werkwoordelijk gezegde 
staat altijd een zelfstandig werkwoord.


Slide 18 - Slide

Voor je boekverslag zoek je een opdracht uit op de volgende website:  
https://lentizvoorbeeldwebsite.weebly.com/klas-1.html
Zorg dat je een aantal uren leest per week.
Hopelijk heb je nog een leuk boek thuis liggen.

Slide 19 - Slide

Soorten werkwoorden
1. zelfstandige werkwoorden (zww)  = wg
2. koppelwerkwoorden (kww) = ng
  • zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken, voorkomen) 
  • koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel ('ond=nw.deel')
3. hulpwerkwoorden (hww) = extra werkwoord in de zin

Regel: "Bij twee of meer werkwoorden in de zin in de persoonsvorm ALTIJD een hulpwerkwoord (hww)."

Slide 20 - Slide

In een schema

Slide 21 - Slide

Voorbeelden
1. Peter / gaat / naar Groningen. (WG)
  • gaat = zww 
2. Peter / is / naar Groningen / gegaan. (WG)
  • is = hww,  gegaan = zww 
3. Peter / is / sportief. (NG)
  • is = kww 
4. Peter / is / gelukkig / gebleven. (NG)
  • is=hww, gebleven=kww 

Slide 22 - Slide

Ng bestaat uit:
werkwoordelijk deel = kww + eventuele hww 
naamwoordelijk deel = waaraan het onderwerp gekoppeld wordt

Verschil wg en ng:
Werkwoordelijk gezegde  zegt wat iemand of iets doet
Naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is of wordt


Naamwoordelijk gezegde

Slide 23 - Slide

Werkwoordelijk deel
Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. 

Een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord (kww). 


Slide 24 - Slide

Naamwoordelijk deel
Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (streng, docent beeldende kunst) van het onderwerp (De hockeycoach, Sien) geeft. 

Het koppelwerkwoord (is, wordt) koppelt de eigenschap aan het onderwerp.

Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.


Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

De stappen

1.  Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat.

2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is of wordt.

3. Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.

4. Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw.deel] + overige werkwoorden. Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.

Slide 27 - Slide

Voorbeeld
Nova / wil / later / een beroemde pianiste / worden.

1 worden = kww 
2 Nova wil later iets worden, namelijk een beroemde pianiste.
3 Vraag: Wat wil Nova worden? Antwoord: een beroemde pianiste.
4 ng = wil [een beroemde pianiste] worden

Slide 28 - Slide