Flex leestaak hoofdstuk 3

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je laptop.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je laptop.

Slide 1 - Slide

Leestaak hoofdstuk 3
Laptop:
Methode bij vraag 18 van 3.3. Lezen.

Boek:
Bladzijde 158.

Slide 2 - Slide

Verkennend lezen (opdr. 18)

Slide 3 - Slide

Verkennend lezen (opdr. 18)

Slide 4 - Slide

Tekstopbouw = logische volgorde (p.151)
tweedeling  ->  inleiding, kern (opbouw bij van een nieuwsbericht)
driedeling    ->  inleiding, kern, slot (opbouw van een artikel)

  • kern-> langste gedeelte van de tekst
  • behandelt het onderwerp
  • kan uit deelonderwerpen bestaan
  • slot->  geen nieuwe info, vaak samenvatting of conclusie


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Formuleer de hoofdgedachte
  1. Wat is het onderwerp van de tekst?
  2. Wat wil de schrijver daarover vertellen?
  3. Combineer dit en maak er één zin van. 
  4. Deze zin is nooit een vraag. 

Slide 8 - Slide

Formuleer de hoofdgedachte
  1. Wat is het onderwerp van de tekst?
  2. Wat wil de schrijver daarover vertellen?
  3. Combineer dit en maak er één zin van. 
  4. Deze zin is nooit een vraag. 
De smiley moet verboden worden, want door de wildgroei aan lachebekjes en knipoogjes gaat de nuttige functie verloren.

Slide 9 - Slide

Samenvatting van tekst 4
Gebruik de kernzinnen en maak er een logisch verhaal van.

Slide 10 - Slide

Samenvatting van tekst 4
De schrijver heeft een toenemende afkeer van het gebruik van emoticons. Deze worden tegenwoordig in elke onlineconversatie gebruikt. Ooit hadden ze een nuttige functie als vervanging van de non-verbale communicatie, maar nu worden teksten overwoekerd door lachebekjes en ironische knipoogjes die vaak nergens op slaan. Hij wil daarom dat de smiley verboden wordt. 

Slide 11 - Slide

Verwijswoorden (p. 158)

Een verwijswoord is een woord dat naar een ander woord, een woordgroep of een hele zin verwijst.

Verwijswoorden zijn bijvoorbeeld: hij, zij, haar, dit, dat.


  • Als je wilt weten waar verwijswoorden naar verwijzen, stel je een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e)

Slide 12 - Slide

Opdracht 21
Stel jezelf de vraag:
dat r. 7: Wat leidde ze daaruit af?

die r. 12: Wie/wat hebben geen enkele zin?

Slide 13 - Slide

Afsluiting
  • Hoe vond je het om de tekst klassikaal te behandelen?

Slide 14 - Slide