Hst 22 Fictie - Tijd H2C

Hst 22 Fictie - Tijd
Leerdoel: leren hoe een schrijver spanning creëert met het gebruik van tijd
Eerst instructie, met een paar vragen. 
Dan zelf aan de slag met vraag 2 & 3 
Huiswerk is 5 t/m 9 hst 22 (en 2/3 als je die niet af had) 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hst 22 Fictie - Tijd
Leerdoel: leren hoe een schrijver spanning creëert met het gebruik van tijd
Eerst instructie, met een paar vragen. 
Dan zelf aan de slag met vraag 2 & 3 
Huiswerk is 5 t/m 9 hst 22 (en 2/3 als je die niet af had) 

Slide 1 - Slide

Tijd in verhalen (boek, serie of film) 
Tijden gaan soms door elkaar heen, soms gaan ze logisch van begin tot einde. Maar soms ook niet.... 

Chronologisch = gebeurtenissen vinden plaats in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden

Slide 2 - Slide

Verteltijd en Vertelde tijd
1. verteltijd = de lengte van het verhaal (woorden, zinnen, uren dat je hebt gelezen, aantal bladzijden of aflevering etc.)
1. vertelde tijd=  de tijdperiode die in een verhaal wordt besproken

Slide 3 - Slide

Een voorbeeld
Verteltijd is 318 blz. MAARRRRRR..... de vertelde tijd is ongeveer twee jaar: Vanaf het begin waarin een inuït jongen wordt ontvoerd, naar Nederland wordt gebracht, allerlei dingen beleeft en meegaat op een walvisvaarder. Tot het einde wanneer hij  weer terug gaat naar Groenland, naar zijn eigen eiland. 

Slide 4 - Slide

Tijd versnellen of vertragen 
Versnellen: als je in een paar zinnen een hele dag, hele week of zelfs een heel jaar (of nog langer) beschrijft
Vertragen: als je juist heel precies elke gedachte, beweging, gebeurtenis beschrijft.  

Slide 5 - Slide

Voorbeeld 
"Je slaapt. Je droomt. Van olifanten en je oma. Je bent iets vergeten en moet ergens naar toe. En dan dus je oma die iets over olifanten zegt, en jij vraagt: 'Welke olifanten bedoel je' en zij zegt: 'Wat een domme vraag nou weer, de olifanten, daar zou jij toch voor zorgen!"
Eerst staan jullie bij haar in de keuken, maar dan komt de bus, en eindelijk weet je wat je vergeten bent. Je abonnement." 

Slide 6 - Slide

Was dit versnellen of vertragen?
A
versnellen
B
vertragen

Slide 7 - Quiz

Een versnelling heb je als een periode wordt overgeslagen.
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

Bij versnelling is de vertelde tijd korter dan de verteltijd
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Als er sprake is van vertraging, ...
A
is de verteltijd langer dan de vertelde tijd
B
is de verteltijd korter dan de vertelde tijd.

Slide 10 - Quiz

Een vertraging wordt gebruikt bij ...
A
Belangrijke gebeurtenissen
B
Onbelangrijke gebeurtenissen

Slide 11 - Quiz

Flashback of Flashforward
Flashback = terugkijken
Flashforward = vooruit kijken
Let op: een flashback of -forward kan een zin zijn, maar ook een heel hoofdstuk of langer. Dan wordt de 'chronologie' verbroken. 

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Proloog (soort inleiding, voorafgaand aan een verhaal) : Nacht van woensdag op donderdag 01.58 
Waarin het meisje dat vermoord is, vertelt hoe dat gebeurt. Het eindigt met 'Doodgaan op een schoolreisje naar Vlieland. Dommer kan echt niet'
Dan hoofdstuk 1: Woensdag 14.45 

Slide 13 - Slide

Wat geeft de proloog in dit geval?
A
flashback
B
flashforward

Slide 14 - Quiz

Wat is een Flashback?
A
Het is de volgorde waar in iets gebeurd.
B
De schrijver beschrijft iets wat al is gebeurd.
C
De schrijver verteld iets wat in de toekomst kan gebeuren.
D
Een handgranaat dat mensen laat verblinden.

Slide 15 - Quiz

Met een flashback wordt het verhaal...
A
niet-chronologisch.
B
chronologisch.

Slide 16 - Quiz

Lees vraag 1, blz. 90
Is hier sprake van flashback of flashforward?

Slide 17 - Open question

Vraag 1b: waarom doet de schrijver dat?

Slide 18 - Open question

Aan de slag
Maak nu vraag 2 en 3 op blz. 91
Over 10 minuten gaan we bespreken. 

Slide 19 - Slide

Vandaag hebben we
Tijd in literatuur en films behandeld: je kent nu de belangrijkste begrippen en snapt (een beetje) hoe spanning kan worden gecreëerd.
Vrijdag gaan we hiermee verder, met huiswerk hst 22 vraag 5 t/m 9 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video