ABR7 16.09.2024

Welkom!
16.09.2024
1 / 33
next
Slide 1: Slide
AndersMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Welkom!
16.09.2024

Slide 1 - Slide

Planning
  • Start thema 2 
  • 2.1
  • 2.2
  • Dictee
  • Nieuws in makkelijke taal
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Start thema 2
  • Waar gaat thema 2 over, denk je? 

Slide 3 - Slide

Feesten en gewoontes

Slide 4 - Mind map

2.1
  • Bekijk de afbeeldingen bij opdr. 1
  • Wat weet jij van deze feesten?
  • Wanneer zijn deze feesten? 
  • Wat doen Nederlanders dan?
  • Welke feesten vier jij? 

Slide 5 - Slide

2.1
  • Lees de tekst (blz. 48) 
  • Blauwe woorden
  • Lees de tekst nog een keer zelfstandig
  • Beantwoord de vragen (opdr. 3)
  • Bespreken

Slide 6 - Slide

2.1
  • Maak opdr. 4 + 5 zelfstandig
  • Bespreken 
  • Samen luisteren opdr. 6
  • Klassikaal: opdr. 7

Slide 7 - Slide

2.1
  • Maak in tweetallen opdr. 8
  • Praat samen: opdr. 9 
  • Pak werkblad 2.1d
  • Cursist A stelt een vraag.
  • Cursist B geeft antwoord en zet een kruisje.
  • Draai de rollen om. 

Slide 8 - Slide

2.1
  • Beantwoord zelfstandig de vragen bij opdr. 10
  • Klassikaal: vertel over jouw feest
  •  Klassikaal: opdr. 12

Slide 9 - Slide

2.2
  • Terugblik 1.15

Slide 10 - Slide

1.15
In het kort (herhaling 
  • Vergelijking
  • meestal -er achter het woord (groot --> groter)
  • Laatste letter r? --> -der achter het woord (lekker --> lekkerder)
  • Sommige woorden zijn onregelmatig 
  • rood - roder - meest rood 
  • moe - meer moe - het moest 
  • goed - beter - best
  • Kijktip: juf M ''trappen van vergelijking''

Slide 11 - Slide

1.15
  • Als je twee personen of dingen wilt vergelijken:
  • Je gebruikt vaak het woord ''dan''
  • Voorbeeld: 
  • Ik vind thee lekkerder dan koffie.
  • Een vliegtuig is sneller dan een auto. 
  • Is er geen verschil? Dan gebruik je het woord ''even''.
  • Ik vind rozen en tulpen even mooi.
  • Zeynep en Melda zijn even lang. 

Slide 12 - Slide

2.2
  • Je hebt dus geleerd dat je dingen kunt vergelijken. 
  • Je zet -(d)er achter het bijvoeglijk naamwoord.
  • Meestal gebruik je ook het woord ''dan''.
  • Voorbeeldzin?  
  • Een leeuw is sneller dan een slak. 

Slide 13 - Slide

2.2
  • Je kunt ook op een andere manier dingen vergelijken. 
  • Bijvoorbeeld:
  • Van alle mensen is Usain Bolt het snelst.
  • Op de hele wereld is Rusland het grootst
  • Je zet het voor het bijvoeglijk naamwoord.
  • Je plakt -st achter het woord.
  • mooi --> mooier --> het mooist
  • makkelijk --> makkelijker --> het makkelijkst
  • Sommige woorden zijn onregelmatig
  • Voorbeeld: graag --> liever --> het liefst

Slide 14 - Slide

Ik ben groot
hij is ...................................
A
grooter
B
groter
C
grootst
D
klein

Slide 15 - Quiz

De stoel is klein
De kruk is ..................................
A
kleiner
B
kleinst
C
klein
D
klijner

Slide 16 - Quiz

Het is hier donker
In huis is het donkerder
Buiten is het het ..................................
A
donker
B
donkerder
C
donkerst

Slide 17 - Quiz

Ik ben lief
Jij bent liever
Levi is het ..................................
A
lievst
B
liever
C
liefer
D
liefst

Slide 18 - Quiz

ik vind Suzan aardiger,
maar Dunja vind ik het ..................................
A
aardig
B
aardiger
C
aardigst
D
aardige

Slide 19 - Quiz

Jij hebt veel
Hij heeft meer
maar ik heb het ..................................
A
meest
B
meerder
C
veler
D
meerder

Slide 20 - Quiz

Ik vind appels lekker, peren lekkerder en sinaasappels het ..................................

Slide 21 - Open question

De plant is hoog,
de struik is hoger,
de boom is het ..................................

Slide 22 - Open question

ik heb weinig snoep,
hij heeft ..................................
maar zij heeft het minst.

Slide 23 - Open question

Die eerste film is goed
de tweede film is beter
de laatste film is het ..................................

Slide 24 - Open question

Jan eet minder dan Harold,
maar Cees eet het ..................................

Slide 25 - Open question

Dat meisje is mooi
dat jongetje is mooier
dat kind is het ..................................

Slide 26 - Open question

2.2
  • Kijk naar de tekst bij opdr. 14
  • Onderstreep de vergelijkingen. 
  • Bespreken 

Slide 27 - Slide

2.2
  • Klassikaal oefenen: opdr. 15 

Slide 28 - Slide

2.2
  • Maak zelfstandig opdr. 16 + 17
  • Bespreken 

Slide 29 - Slide

2.2
  • Praat samen (opdr. 18 + 19 + 20)
  • Bespreken 

Slide 30 - Slide

Dictee
  • 2.1 + 2.2 

Slide 31 - Slide

Nieuws in makkelijke taal

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video