H1 Grammatica - WWG/OW

Jia Jia 25
June 26
Noah 19
Femke 20
 Kick 21
Jesper 22
Evelien 23
Zyano 24
Vera 13
Sophie 14
Dylan 15
Liz 16
Jenthe 17
Jort 18
Diede 7
Silke 8
Melle 9
Liza 10
Thomas 11
 Diede K  12
Kinor 1
Judah 2
Julia 3
Luuk 4
Stefani 5
Philippa 6
Docent
Bord
1V2
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Jia Jia 25
June 26
Noah 19
Femke 20
 Kick 21
Jesper 22
Evelien 23
Zyano 24
Vera 13
Sophie 14
Dylan 15
Liz 16
Jenthe 17
Jort 18
Diede 7
Silke 8
Melle 9
Liza 10
Thomas 11
 Diede K  12
Kinor 1
Judah 2
Julia 3
Luuk 4
Stefani 5
Philippa 6
Docent
Bord
1V2

Slide 1 - Slide

Lezen 10 minuten
Instructie OW - WWG
Opdracht 1 t/m 4
Klaar? Check je digitale methode

Momentje vrij? Boek erbij!

Doel: het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde in een zin kunnen vinden 
Benodigheden: laptop, boek, schrift, pen blz. 208
Verlengde instructie: Voor nu op aanvraag
timer
10:00

Slide 2 - Slide

woordsoortbenoemen
zinsontleding
lidwoord
persoonsvorm
werkwoord
onderwerp
lijdend voorwerp
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
meewerkend voorwerp

Slide 3 - Drag question

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?
Tijdproef
Kees signaleert een fout in de opgave.
Kees signaleerde een fout in de opgave.
Getalproef
De ijsbeer leeft een halfjaar in een donkere omgeving.
De ijsberen leven een halfjaar in een donkere omgeving.

Slide 5 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde (wwg)
Alle werkwoorden in de zin
bv.  Achter in de zaal werd steeds gelachen.
Wwg= werd gelachen

Slide 6 - Slide

Onderwerp
Hoe vind je het onderwerp (ond) (ow)
Wie/wat + gezegde (wwg)
bv. De leeuw brulde van woede.
ow= De leeuw

Slide 7 - Slide

1. Welke van de volgende woorden zijn vormen van een werkwoord?
vocht - plas- papier- vissen - raar

Slide 8 - Open question

2. Waarom is het werkwoord het belangrijkste onderdeel van een zin?

Slide 9 - Open question

3. Schrijf alle werkwoorden uit tekst 2 onder elkaar op
Schrijf achter elk werkwoord welke werkwoordsvorm het is.

Slide 10 - Open question

Lees de theorie over de werkwoordsvormen door.

Slide 11 - Slide

4. Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit één werkwoord.
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

5. Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meer dan één werkwoord.
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

6. Een werkwoordelijk gezegde kan uit één of uit meer werkwoorden bestaan.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

7. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Waarom huilen mensen eigenlijk?

Slide 15 - Open question

8. Wat is in de volgende zin het werkwoordelijk gezegde?

Heb jij de tekst over de oorzaken van brandwonden gelezen?

Slide 16 - Open question

17. Schrijf van de volgende zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde op.

Laad je jouw smartphone ook zo vaak op?

Slide 17 - Open question

18. Schrijf van de volgende zin de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde op.

Waarom steekt je broer de barbecue nu al aan?

Slide 18 - Open question

21. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

Met sikkels en zeisen maaiden de oude Kelten het lange gras.

Slide 19 - Open question

22. Schrijf het onderwerp van de volgende zin op.

In 1895 werd de eerste filmproductie vertoond in Berlijn.

Slide 20 - Open question

Lezen 10 minuten
Instructie OW - WWG
Opdracht 1 t/m 4
Klaar? Check je digitale methode

Momentje vrij? Boek erbij!

Doel: het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde in een zin kunnen vinden 
Benodigheden: laptop, boek, schrift, pen blz. 208
Verlengde instructie: Voor nu op aanvraag
timer
10:00

Slide 21 - Slide