Lesw. 13-12 Formeel, informeel

Welkom bij Nederlands!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

In deze les:
  • Start van de les
  • Wat is formeel en wat is informeel?
  • Uitleg: formeel en informeel taalgebruik, schrijf - en spreektaal en schrijfafspraken
  • Zelfstandig maken:
    3.3 A
  • Bespreken: enkele opdrachten van 3.3 A
  • Terugkijken


Doelen van deze les:
  • Je kunt aan het einde van de les uitleggen wat formeel en informeel taalgebruik is;
  • Je kunt aan het einde van de les uitleggen wanneer je formele en informele taal gebruikt.
  • Je kunt aan het einde van de les de schrijfafspraken opnoemen.

Slide 4 - Slide

Schrijf- en spreektaal

Slide 5 - Slide

Schrijf- en spreektaal
Als je in een brief iets schrijft, gebruik je andere woorden dan wanneer je het zou zeggen. Oftewel: in een brief, zoals een sollicitatiebrief, gebruik je schrijftaal en in een gesprek gebruik je spreektaal.

Slide 6 - Slide

Formeel of informeel? 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Schrijfafspraken
  • Je gebruikt hoofdletters, komma's en punten.
  • Je zorgt ervoor dat je geen spelfouten maakt.
  • Ook schrijf je niet alles aan elkaar vast. Je verdeelt je tekst. Zo is de tekst beter te lezen.

Slide 11 - Slide

Opbouw van een langere tekst
Een langere geschreven tekst is vaak uit drie delen opgebouwd: 
  • een inleiding
  • een middenstuk
  • een slot.

Slide 12 - Slide

Wanneer gebruik je hoofdletters en wanneer niet?

Slide 13 - Slide

Wanneer schrijf je een hoofdletter?

Slide 14 - Slide

Wanneer schrijf je geen hoofdletter?

Slide 15 - Slide

Leestekens
Je gebruikt leestekens om een tekst leesbaar te maken. Door leestekens te plaatsen laat je zien wat je met een zin bedoelt.

Slide 16 - Slide

Wanneer schrijf je een punt, een vraagteken of een uitroepteken?

Slide 17 - Slide

In de inleiding staat alle nieuwe informatie.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

De kernzin 

Slide 19 - Slide

De kernzin van een alinea

Slide 20 - Slide

Welke 3 zinnen kunnen de kernzin van een alinea zijn?

Slide 21 - Open question

Globaal lezen
Door globaal te lezen, kun je de deelonderwerpen vinden.

Stap 2: globaal lezen
  • Lees de tussenkopjes.
  • Lees de 1e, 2e en laatste zinnen van alle alinea’s.
  • Let op signaalwoorden.
  • Noteer de kernzin van de alinea’s.

Slide 22 - Slide

Wat kun je vinden door globaal te lezen?
A
de kernzin
B
de deelonderwerpen
C
de tussenkopjes
D
het slot

Slide 23 - Quiz

Ik begrijp alles van paragraaf 4.1 t/m 4.3 nu.
Ja, ik snap het helemaal.
Ik snap het wel. Ik heb geen hulp meer nodig.
Ik snap het een beetje. Ik zou graag nog wat hulp willen.
Ik snap er helemaal niets van. Ik zal duidelijk aangeven wat ik niet snap, zodat u mij kunt helpen.

Slide 24 - Poll

Maak: 
-> Hoofdstuk 4: Zakelijk lezen

4.4 Hoofdgedachte, precies lezen  
B. Deel 1: Hoofdgedachte, titel, onderkop, signaalwoorden, tekstopbouw





Slide 25 - Slide