H1 Gesprekken 1.1 Voorbereiding

H1 Gesprekken 1.1 voorbereiding
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H1 Gesprekken 1.1 voorbereiding

Slide 1 - Slide

Gesprek voeren
In een gesprek wissel je informatie uit met één of meer andere mensen. 

Slide 2 - Slide

Goede voorbereiding
Met een goede voorbereiding bereik je beter je gespreksdoel en kun je sneller reageren op je gesprekspartner(s). 

Gespreksdoel = de redenen waarom je met iemand of met een groep een gesprek aangaat

Slide 3 - Slide

Gespreksdoelen kunnen zijn
- Informatie verstrekken aan de ander (informatief gesprek)
- Informatie verkrijgen van een ander (informatief gesprek)
- meningen en ideeën kenbaar maken (discussie)
- Meningen en ideeën aanhoren (discussie)
- nieuwe ideeën en creativiteit naar boven halen (brainstormen)


Slide 4 - Slide

Gespreksdoelen kunnen zijn
- het nemen van een goede beslissing (besluitvorming)
- het verbeteren van je werkhouding (functioneringsgesprek)
- een slechte boodschap overbrengen (slechtnieuwsgesprek)
- al pratend een oplossing vinden voor een probleem (hulpverleningsgesprek)



Slide 5 - Slide

Tips voorbereiding
DOEL BEPALEN: Bedenk van tevoren het doel van het gesprek (bijvoorbeeld informatie geven of krijgen, besluiten nemen, mening vormen, problemen oplossen) en wat jij verwacht van het gesprek.



Slide 6 - Slide

Tips voorbereiding
INFORMATIE VERZAMELEN: Verzamel informatie die je tijdens het gesprek bij de hand moet hebben om professioneel over te komen en snel te kunnen reageren. Denk bijv. aan praktische gegevens, maar ook aan achtergrondinformatie, argumenten bij je standpunt, enzovoort.



Slide 7 - Slide

Tips voorbereiding
NOTEER BELANGRIJKE INFO: Noteer in steekwoorden belangrijke informatie, vragen of zinnen die je in het gesprek kunt gebruiken.



Slide 8 - Slide

Vragen stellen
Bij sommige professionele gesprekken, zoals adviesgesprekken of klachtgesprekken, is het handig om vooraf te bedenken welke vragen je wilt stellen. Welk soort vragen je stelt, hangt af van wat je precies wilt weten:

Slide 9 - Slide

Vragen stellen
Gebruik bijvoorbeeld gesloten vragen als je op zoek bent naar specifieke informatie. 
Bijvoorbeeld: Welke maat heeft u? Heeft u een allriskverzekering?

Slide 10 - Slide

Gesloten vragen
Gesloten vragen beginnen altijd met een werkwoord.
Ze geven een JA- of NEE-antwoord.
Heb jij je werk af?
Ben je ziek naar huis gegaan?
Wil je graag stoppen?

Slide 11 - Slide

Vragen stellen
Bij open vragen heeft de ander meer vrijheid om te antwoorden, waardoor je meestal meer informatie krijgt. Bijvoorbeeld: wat vind jij van dit plan? Waarvoor wilt u de laptop/tablet zoal gebruiken?

Slide 12 - Slide

Open vragen
Open vragen beginnen met een vraagwoord:
Wie? Wat? Waar? Waarom? Welk(e)? 
Wat voor (een)? 
Waarvoor? Waarmee? Waarin? 
Hoe? Hoe vaak? Hoeveel? Hoelang?

Slide 13 - Slide

vragen: uitzonderingen
Sommige vragen kun je niet van tevoren bedenken, maar ze zijn wel handig.
Doorvragen of vervolgvragen stel je om meer informatie te krijgen of om zaken te verduidelijken.
Controlevragen stel je om erachter te komen of je de ander goed begrepen hebt. Bijv. Herken jij beide vraagsoorten in de afbeelding?

Slide 14 - Slide

Waar of niet waar ...

Moet je iets voorbereiden voor het examen Gesprekken Voeren?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Wat moet je doen voor een coachgesprek?
A
Niets
B
Vragen voorbereiden en terugblikken op het vorige gesprek
C
vragen voorbereiden
D
gesprek teruglezen

Slide 16 - Quiz

Waarom is voorbereiding van een gesprek belangrijk?
A
Om aan het einde van het gesprek te bepalen of je hebt bereikt wat je wilde bereiken
B
Om zeker te zijn dat je precies zo lang over het gesprek hebt gedaan zoals je had b edacht
C
Om je gespreksverslag alvast vooraf te kunnen maken
D
Om er zeker van te zijn dat je alleen maar open vragen stelt

Slide 17 - Quiz

Een informatief gesprek is...
A
Je legt een stagiaire stapsgewijs uit hoe hij de de gymles moet voorbereiden
B
een sollicitatie gesprek
C
iemand slecht nieuws vertellen
D
een probleem oplossen

Slide 18 - Quiz

Wat is een kenmerk van een alledaags gesprek?
A
Je hoeft je niet voor te bereiden
B
Je moet je goed voorbereiden
C
Het gesprek heeft een formeel karakter
D
je kunt gemakkelijk op een ander thema over gaan

Slide 19 - Quiz

Formeel gesprek
A
Betekenisvol gesprek met een bepaald doel op een vooraf afgesproken tijdstip. Het gesprek wordt voorbereid.
B
Spontaan, vrijblijvend gesprek dat men om die reden niet of nauwelijks voorbereidt en je min of meer op elk moment kunt beëindigen.

Slide 20 - Quiz

Informeel gesprek
A
Spontaan, vrijblijvend gesprek dat men om die reden niet of nauwelijks voorbereidt en je min of meer op elk moment kunt beëindigen.
B
Betekenisvol gesprek met een bepaald doel op een vooraf afgesproken tijdstip. Het gesprek wordt voorbereid.

Slide 21 - Quiz

Wat is de grootste fout van de sollicitant?
A
Hij twijfelt over zijn antwoorden.
B
Hij komt zenuwachtig over.
C
Hij heeft het gesprek niet goed voorbereid.
D
Hij spreekt de naam van de ander verkeerd uit.

Slide 22 - Quiz

Wat kun je het beste doen, wanneer je met een klant belt voor een opdracht?
A
Gewoon bellen
B
Je interview voorbereiden
C
Al gaan de het gesprek je vragen bedenken
D
Dat hangt af van de persoon die je belt

Slide 23 - Quiz

Maken
Lesboek blz. 103-105, opdracht 1-2-3-4-5

Digtaal: H1 gesprekken 1.1 opdracht 1-2-3-4-5

Slide 24 - Slide