This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Thema 3 Genetica
Wat weten jullie nog uit de onderbouw?
Slide 1 - Slide
Een pauw heeft blauw met groene veren. Dit is een voorbeeld van ..
A
genotype
B
fenotype
C
allel
D
gen
Slide 2 - Quiz
fenotype
Het fenotype is het uiterlijk van een organisme
Veel van die uiterlijke kenmerken heb je geërfd van je ouders, maar je kunt je fenotype ook zelf aanpassen.
Deze aanpassingen kun je niet doorgeven aan je nakomelingen.
Slide 3 - Slide
genotype
In élke cel van je lichaam staat informatie voor ál je erfelijke eigenschappen.
Een stukje DNA waar informatie staat over 1 bepaalde eigenschap heet een ''gen''.
Mensen hebben in elke lichaamscel 46 chromosomen.
Slide 4 - Slide
Bij bloedgroepen bestaan:
A
3 allelen maar iedereen heeft maar 2
B
3 verschillende genen maar iedereen heeft er maar 2
C
2 allelen maar je hebt 3 genen
D
2 allelen en 2 genen
Slide 5 - Quiz
Beginnen met een quize en eventueel eindigen met stof over paragraaf 4
Slide 6 - Slide
Bij runderen is het gen voor een ruwe tong dominant over dat voor gladde tong. Een bepaalde koe is heterozygoot voor die eigenschap. Deze koe krijgt een kalf van een stier die ook heterozygoot is voor deze eigenschap. Hoe groot is de kans dat dit kalf eveneens heterozygoot is voor deze eigenschap?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 7 - Quiz
Bij cavia’s is het gen voor ruw haar dominant over dat voor glad haar. Een ruwharig cavia-vrouwtje, dat homozygoot is voor deze eigenschap, krijgt jongen. Deze jongen zijn allemaal ruwharig. Het is niet bekend welk dier de vader is van deze jongen. Er zijn drie mannetjes die in aanmerking komen: Mannetje 1: gladharig Mannetje 2: homozygoot ruwharig Mannetje 3: heterozygoot, ruwharig. Welk mannetje kan de vader zijn?
A
1, 2 en 3
B
alleen 2 en 3
C
alleen 3
D
alleen 1 en 2
Slide 8 - Quiz
Bij varkens is het gen voor lange oren dominant over dat voor korte oren. Twee homozygote varkens worden met elkaar gekruist: de ene heeft lange oren, de andere korte. Hoe groot is de kans dat de eerste nakomeling heterozygoot is voor de eigenschap oorlengte?
A
0%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 9 - Quiz
Kruising
Opschrijven (uitwerken) van een kruising
Stap 1:
Begin met ouders.
Geef je aan met: P
Vul fenotype en genotype in.
Slide 10 - Slide
Kruising
Stap 2:
Vul geslachtscellen in.
Stap 3:
Maak een kruisingsvierkant voor nakomelingen (F1).
Bepaal uitkomst met kans.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
De overerving van witte ogen is recessief en x-chromosomaal bij fruitvliegjes. Hoe groot is de kans op een wit-ogige nakomeling bij de volgende kruising: Wit-ogig vrouwtje x rood-ogig mannetje.
Slide 13 - Open question
geslachtschromosomen bij bevruchting
Slide 14 - Slide
notatie X gebonden overerving
Slide 15 - Slide
Welke vachtkleur is dominant bij de cavia's?
Slide 16 - Slide
gebruik de stamboon uit de vorige dia. Welke eigenschap is dominant bij de cavia's?
A
bruin
B
wit
C
het is intermediair
D
te weinig gegevens
Slide 17 - Quiz
Stambomen
Slide 18 - Slide
Stambomen
Stambomen
Geven erfelijkheid door de tijd weer
Rondjes: vrouwen
Blokjes: mannen
Slide 19 - Slide
Een kweker voert een kruising uit tussen een tomatenplant met ingesneden bladeren en een tomatenplant met gave bladeren. Het gen voor ingesneden bladrand is dominant over het gen voor een gave bladrand. Beide individuen zijn homozygoot. Welke bladranden worden verwacht bij individuen van de F1-generatie? En welke bij de F2-generatie?
A
F1 en F2 alleen ingesneden bladranden
B
F1 alleen ingesneden F2 beide vormen
C
F1 beide vormen, F2 alleen ingesneden
D
F1 en F2 zowel ingesneden als gave bladranden
Slide 20 - Quiz
Bij het Engelse Shorthorn-vee komen rode, vaalrode en witte runderen voor. Een veehouder die deze runderen fokt, insemineert vele vaalrode koeien met sperma van één vaalrode stier. Onder de nakomelingen bevinden zich vaalrode, witte en rode kalveren, en wel in de verhouding 2 : 1 : 1. Door welke van de volgende onderstaande beweringen kan deze verhouding worden verklaard?
A
Het allel voor rood is dominant over dat voor wit.
B
Er zijn 3 allelen: één voor vaalrood, één voor wit en één voor rood.
C
3 allelen: één voor vaalrood, één voor wit en één voor rood
en vaalrood is intermediair. Wit is dominant over rood
D
Er is geen sprake van dominantie, maar van een intermediaire fenotype.
Slide 21 - Quiz
Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Bij een tabaksplant die heterozygoot is voor deze eigenschap treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Na kieming ontstaan hieruit kiemplanten. Hoeveel kiemplanten zullen na verwachting albino zijn?
A
0
B
150
C
300
D
600
Slide 22 - Quiz
We kruisen een zwarte cavia met een witte cavia.. De nakomelingen zijn allemaal grijs. Wat is het genotype van de zwarte cavia?
A
VzVz
B
VzVw
C
Zz
D
ZZ
Slide 23 - Quiz
Een ouderpaar heeft drie zonen hoe groot is de kans dat het volgende kind een meisje is?
Slide 24 - Open question
Slide 25 - Slide
Bekijk de vorige dia. Welk allel is dominant in de stamboom?
A
het allel voor lange vingers
B
het allel voor korte vingers
C
dit is niet met zekerheid te zeggen
Slide 26 - Quiz
Hebben we in de stamboom over de lengte van de vingers te maken met een x-chromosomale overerving?
A
ja
B
nee
C
dat valt niet op te maken uit het schema
Slide 27 - Quiz
Slide 28 - Slide
De stamboom op de vorige dia geeft de overerving weer van krulstaarten en rechte staarten bij varkens. Het dominante gen wordt aangegeven met de letter F. Wat is het genotype van varken 1 en 2?