Lesson 8. 9/12

What are we going to do today?
- Grammar 9 + ex. 27&28 
- Grammar revision 
- Test Yourself ex. 2/3/4 

1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Grammar 9 + ex. 27&28 
- Grammar revision 
- Test Yourself ex. 2/3/4 

Slide 1 - Slide

If and when
If betekend: als --> dit gebruik je als je NIET zeker weet of iets gaat gebeuren of dit gebruik je om ergens een voorwaarde aan te geven. 

I will go with you to the park, if we go to McDonalds. --> if geeft hier een voorwaarde aan. 
If you see Micheal, tell him I bought him some new socks. --> Je weet niet zeker of het gebruik dus gebruik je if. 

When betekend: toen of wanneer --> dit gebruik je wanneer je WEL zeker weet dat iets gaat gebeuren. 
I will visit you in Madrid when I am there next week. 

Slide 2 - Slide

Do 
Ex. 27&28 in silence (7 min) 
timer
7:00

Slide 3 - Slide

Past Simple & Present Perfect
Je gebruikt de past simple om te zeggen dat iets AFGELOPEN is. 
I took the bus to school this morning --> is nu afgelopen. 

Je gebruikt je present perfect om te zeggen dat: (vorm van has/have + volt.dlw)
- iets in het verleden gebeurt is en NU nog aan de gang is. -->  I have been working as a police officer since 2010. (since geeft aan dat nog steeds aan de gang is)
- om te praten over ervaringen --> We have just witnessed a robbery. (je hebt het net ervaren) 
- te zeggen dat iets in het verleden gebeurd is en je daar nu resultaat van merkt. --> Someone has stolen my wallet, I don't have any money now. (je portomonee is gestolen restultaat is: je bent broke af nu. 

Slide 4 - Slide

the thief .......... my friend's wallet last night.
A
stole
B
has stolen

Slide 5 - Quiz

Past Simple en Present Perfect. 
Present perfect herken je aan: 
- Signaal woorden als; since, for, never, so far. 
- hij wordt altijd gemaakt met; have of has 
- het is in het verleden begonnen en nu nog steeds bezig. 

Past Simple herken je aan; 
- is het in het verleden begonnen en nu afgelopen. 

Slide 6 - Slide

We .......... a lot of nice messages so far.
A
received
B
have received

Slide 7 - Quiz

Last night I ........... my ankle because I fell over.
A
sprained
B
have sprained

Slide 8 - Quiz

Both/each/all/every/none
Both = beide. (het zelfstandig naamwoord staat in het MEERVOUD)
I hurt both my arms --> arms is meervoud. 

Each = elke. (het zelfstandig naamwoord staat in het ENKELVOUD)
Each arm has a bruise. --> arm staat in het enkelvoud. 

All = all/allemaal. 
Every = iedere.                                            Deze drie geburik je bij drie+ personen/dieren/dingen of
None = geen ekele/niet een. 

Slide 9 - Slide

Each gebruik je om nadruk te leggen op het geheel. 
--> Each group has it's problems. --> je focussed hier op de groep als geheel.

Every gebruik je om nadruk te leggen op het individueel. 
--> Every student has it's problems. --> je focussed hier op het individu. 


Slide 10 - Slide

These two brothers are ..... good piano players.
A
both
B
each
C
every

Slide 11 - Quiz

At the ceremony ....... winner got a price.
A
All
B
Each
C
Both

Slide 12 - Quiz

.. morning I wake up with a headache.
A
Both
B
Each
C
All

Slide 13 - Quiz

Do
Test Yourself: 
2/3/4 
timer
10:00

Slide 14 - Slide