Lezen H3

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoel: Aan het einde van deze les ken je de signaalwoorden voor het argumentatieschema en kun je deze toepassen op een tekst.

- Terugblik
- Huiswerk bespreken
- Opdracht signaalwoorden en verbanden
- Opdr. 5 Lezen H3 maken

Slide 2 - Slide

Vul de juiste leestekens in:
Peter riep uit Ik heb het niet gedaan

Slide 3 - Open question

De bioloog heeft de aanval van de haai (overleven).

Slide 4 - Open question

Welke argumentatieschema's zijn er?

Slide 5 - Mind map

Aan welk signaalwoord kun je GEEN standpunt herkennen?
A
Ik vind...
B
Zij denkt dat...
C
Hij is van mening dat...
D
Dat blijkt uit...

Slide 6 - Quiz

Aan welk signaalwoord kun je GEEN argument herkennen?
A
Want
B
Daarom
C
Namelijk
D
Immers

Slide 7 - Quiz

Overzicht signaalwoorden en verbanden
- Je hebt 1 minuut de tijd om het overzicht van signaalwoorden en verbanden te bekijken, daarna moet het overzicht weg

Slide 8 - Slide

timer
1:00

Slide 9 - Slide

Welk verband hoort bij het signaalwoord 'omdat'?
A
Redengevend verband
B
Concluderend verband
C
Doel- middel verband
D
Toelichtend verband

Slide 10 - Quiz

Welk verband hoort bij het signaalwoord 'tevens'?
A
Chronologisch verband
B
Tegenstellend verband
C
Toelichtend verband
D
Opsommend verband

Slide 11 - Quiz

Welk verband hoort bij het signaalwoord 'tenzij'?
A
Voorwaardelijk verband
B
Oorzakelijk verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 12 - Quiz

Welk verband hoort bij het signaalwoord 'zodat'?
A
Redengevend verband
B
Concluderend verband
C
Doel-middel verband
D
Vergelijkend verband

Slide 13 - Quiz

Welk verband hoort bij het signaalwoord 'daarentegen'?
A
Toelichtend verband
B
Oorzakelijk verband
C
Samenvattend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 14 - Quiz

Welk signaalwoord hoort NIET bij het samenvattend verband?
A
Met andere woorden
B
Daarom
C
Kortom
D
Al met al

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord hoort NIET bij het oorzakelijk verband?
A
Doordat
B
Indien
C
Als gevolg van
D
Daardoor

Slide 16 - Quiz

Welk signaalwoord hoort NIET bij het opsommend verband?
A
Vervolgens
B
Bovendien
C
Eerst
D
Ten slotte

Slide 17 - Quiz

Voorkennis activeren
Waar komen de meeste toeristen op af in Nederland denk je?

Waar zouden ze het meeste last hebben van toeristen?

Slide 18 - Slide

Wat ga je doen?
- Blz. 21-23 
- Lees de tekst in stilte (5 min)
- Markeer alle signaalwoorden in de tekst
- Noteer in de kantlijn het verband dat bij het signaalwoord hoort
- Daarna in tweetallen uitwisselen
- Vervolgens opdr. 5 maken
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Opdr. 5 Lezen H3 maken
- Blz. 83-85
- Opdracht 5.4 samen maken

Klaar?
Opdracht 6 maken.

Slide 20 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les ken je de signaalwoorden voor het argumentatieschema en kun je deze toepassen op een tekst.

Slide 21 - Slide