De woorden van de vorige slide gebruik je als je in het
onderwerp bezig bent, dus als diegene
IETS DOET.
Voorbeeld:
(Hij) geht nach Hause. Wie doet er iets? Hij! Dus onderwerp -> Er geht nach Hause
(Jullie) sind zu spät. Wie zijn te laat? Jullie -> Ihr seid ....