HAVO 4 - 17 mars

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Bonjour ! 

- Zet je camera aan

- Leg je telefoon naast je, we gaan het gebruiken

Fijne les! 

Aujourd'hui 

- Herhalingsoefening

- Leesoefening

 Leerdoel : Jullie hebben de leesvaardigheid geoefend. 

Welke in is correct?

1. Je n'ai pas aimé ce film
2. J'ai ne pas aimé ce film

Grammatica 

Ne komt altijd voor het persoonsvorm en pas direct achter het ww.

"Je ne sais pas" 

"Je n'ai pas aimé"

'Nooit meer'

In het Frans?

1. ne...rien
2. ne...pas encore
3. ne...plus jamais
4. ne...jamais

'Ze leren'.

In het Frans?

1. Ils apprendent
2. Ils apprennes
3. Ils apprennent
4. Ils apprendes

'Ik geloofde'.

In het Frans?

1. Je croyais
2. Je croiais
3. Je croirais
4. Je crais

Ik geef hem een boek.

In het Frans?

1. Je le donne un livre
2. Je lui donne un livre
3. Je donne le un livre
4. Je donne lui un livre

Grammatica 

Een persoonlijk voornaamwoord in het Frans gaat voor het ww.

'Je lui donne un livre' 

Als jullie 'aan hem' kunnen zeggen (à lui) moeten jullie een meewerkend voorwerp gebruiken, dus 'lui'. 

Ik kies hen.

In het Frans?

1. Je les choisis
2. Je leur choisis

Grammatica

Hier kunnen jullie niet 'aan hem' zeggen --> dus lijdend voorwerp

'Je les choisis' 

'Il y a quarante offres d'emploi'

'offre d'emploi' in het NL?

1. vacature
2. werkplaats
3. werkuur
4. werknemer

'Son patron est malade'

'patron' in het NL?

1. baas
2. vader
3. docent
4. collega

'volhardend' in het Frans?

1. courageux
2. persévérant
3. habile
4. dévoué

'en plein air' in het Frans?

1. in de lente
2. in de zomer
3. buiten
4. in de open lucht

'le commerce' in het Frans?

1. supermarkt
2. werkplaats
3. kantoor
4. handel

Informatie

31 maart : Formatieve proefwerk over Grammatica A, B en C + Vocabulaire A, B en C. 

Alleen formatief, maar als jullie voldoende cijfers halen gaat die meetellen. 

Leesopdracht

Jullie gaan 20 minuten krijgen om te lezen. De opdracht is op magister (leesopdracht 2). 

Jullie moeten teksten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 lezen. De teksten zijn kort, er zijn 13 vragen in totaal. Over 20 minuten gaan we de antwoorden checken met lessonup. 

Als jullie vragen hebben, aarzel niet om deze te stellen. 

Leesopdracht

Vergeten niet om ergens te schrijven waar het antwoord in de tekst is! 

Aan de slag : teksten 1, 2, 3, 4, 5 en 6. 

TEKST 1

Wat is het probleem van Sylvie?

1. Haar klasgenoten schrijven haar huiswerk over.
2. Haar vriendinnen spelen de baas over haar.
3. Ze heeft er moeite mee om zichzelf te zijn.
4. Ze wordt door anderen buitengesloten.

Leesopdracht

'Depuis 2 ou 3 ans, je ne suis plus moi même. Je copie tout le temps sur les autres.'

'Sinds 2 of 3 jaar ben ik mezelf niet meer. Ik kopieer de hele tijd  andere mensen.'

TEKST 2

Wat staat er in onderstaand bericht?

1. Alleen mobieltjes met trilfunctie mag je meenemen in de bioscoopzaal.
2. Als je naar de bioscoop gaat, moet je je mobieltje thuis laten.
3. Er komt een apparaat dat mobieltjes tijdelijk kan uitschakelen.

Leesopdracht

'C’est un appareil qui empêche le portable de recevoir des

appels. '

'Het is een apparaat dat voorkomt dat de mobiele telefoon oproepen ontvangt.'

TEKST 3

Wat lees je in onderstaand bericht over scholen in het departement Hauts-de-Seine?

1. Er worden om veiligheidsredenen videocamera’s geplaatst.
2. Er wordt door de politie voorlichting gegeven omtrent veiligheid.
3. Er wordt een talentenjacht georganiseerd voor een speelfilm.

Leesopdracht

'C’est pour lutter contre l’insécurité.'

'Het is om onzekerheid te voorkomen.'

TEKST 4

Wie toont zich alleen maar positief over meisjes?

1. Thomas
2. Charles
3. Gaspard
4. Aurélien

Leesopdracht

'J'adore les filles, j'aime bien leur côté tendre. Je pense qu’elles sont au-dessus des garçons. Dans les relations, elles sont plus attachées à leur copain que nous.'

'Ik hou van meisjes, ik hou van hun tedere kant. Ik denk dat ze boven de jongens staan. In relaties zijn ze meer gehecht aan hun vriend dan wij.'

TEKST 5

«Cette idée» (ligne 7)
De quelle idée s’agit-il ici?
A partir du mois d’octobre, les jeunes d’Ile-de-France

1. auront la chance de jouer dans une pièce de théâtre.
2. pourront acheter des tickets de théâtre à l’école.
3. pourront avoir une réduction sur le prix des places de théâtre.

Leesopdracht

'A partir du mois d'octobre, près de 530 000 jeunes d’Ile-deFrance pourront voir des spectacles de théâtre, de danse ou de 5 musique pour seulement 5 euros'

'Vanaf oktober kunnen bijna 530.000 jongeren uit Ile-de-France theater-, dans- of muziekvoorstellingen zien voor slechts 5 euro'

TEKST 5

«Quand un … la culture.» (lignes 14-27)
Qu’est-ce qui est vrai d’après ces lignes?

1. A partir de trois entrées on reçoit un chèque de réduction.
2. Grâce aux «chèques-culture», les artistes gagnent plus d’argent.
3. La région paye une partie des entrées pour le théâtre.
4. L’école donne de l’argent pour réduire les prix d’entrée.

Leesopdracht

'La différence de prix entre les chèques et les

25 entrées est payée par la région'

'Het prijsverschil tussen cheques en

25 toegangskaarten wordt betaald door de regio'

TEKST 6

Quand est-ce que Elisabeth se met «en colère» (ligne 3)?

1. Quand on dit qu’elle ne joue pas bien au rugby.
2. Quand on lui dit que le rugby est seulement un sport pour les garçons.
3. Quand on lui dit qu’elle a peu de talent pour la gym.

Leesopdracht

'«Certains pensent que le rugby n’est pas un sport pour les

filles, mais moi, je ne vois vraiment pas pourquoi!» Si tu veux

mettre Elisabeth en colère, va surtout lui dire qu’elle pourrait

mieux faire de la danse ou de la gym… '

“Sommige mensen denken dat rugby geen sport voor meisjes is, maar ik snap echt niet waarom! " Als je

Elisabeth boos wilt maken, vertel je haar dat ze beter zou kunnen

dansen of gymnastiek zou kunnen doen ...'

TEKST 7

Pourquoi Elisabeth n’a-t-elle pas «hésité à s’inscrire» (ligne 13) à l’école de rugby de
Herm?

1. A Herm elle pouvait participer à des matchs.
2. Elle n’était pas vraiment acceptée au club de Dax.
3. Elle voulait jouer dans une équipe connue.
4. La ville de Herm est plus proche de sa maison.

Leesopdracht

'«Je jouais à Dax avec les garçons. Mais ils n’étaient pas sympathiques. Ils préféraient jouer entre eux.» Alors, quand elle a appris qu’une école de rugby féminin ouvrait à Herm, pas loin de Dax, elle n’a pas hésité à s’inscrire.'

''Ik speelde in Dax met de jongens, maar ze waren niet sympathiek. Ze speelden liever zonder mij. " Dus wanneer ze hoorde dat er een rugbyschool voor vrouwen openging in Herm, niet ver van Dax, aarzelde ze niet om zich in te schrijven.'

Volgens de trainer spelen meisjes anders dan jongens
Geef een voorbeeld van een verschil (regels 16-20).

«Pour Elisabeth … sa génération.» (regels 20-23)
Hoe komt het dat Elisabeth zo enthousiast is geworden voor rugby?

TEKST 7

«Seul regret … des matchs.» (ligne 24)
Pourquoi l’équipe d’Elisabeth ne peut-elle pas encore participer à des matchs?

1. Il n’existe pas encore d’autres équipes de filles de l’âge d’Elisabeth.
2. L’équipe doit encore beaucoup s’entraîner pour avoir le niveau nécessaire.
3. Les filles ne connaissent pas encore toutes les règles du jeu.
4. Les filles sont encore trop jeunes pour pouvoir participer à un match.

Leesopdracht

'Herm n’a pas d'adversaires pour le moment car c’est la seule équipe de rugby pour les filles de 7 à 14 ans'

''Herm heeft momenteel geen tegenstanders, aangezien zij het enige rugbyteam zijn voor meisjes van 7-14 jaar.'

Indiquez le résultat obtenu par l'équipe féminine d'Herm selon les règles (27-30).

Elisabeth heeft een jongensachtig uiterlijk.

1. Juist
2. Onjuist

Leesopdracht

'Pourtant, elle n’a rien d’un garçon.'

''Toch lijkt ze niet op een jongen'

Elisabeth is verliefd op een jongen van haar leeftijd die Alexandre heet.

1. Juist
2. Onjuist

Elisabeth past wel eens op haar buurjongetje.

1. Juist
2. Onjuist

Leesopdracht

'Mais le seul garçon qui compte pour le moment dans sa vie, c’est Alexandre, 18 mois, le fils d’une de ses voisines, chez qui elle fait parfois du baby-sitting.'

'Maar de enige jongen in haar leven op dit moment is Alexandre, 18 maanden oud, de zoon van een van haar buren, wie ze soms babysit.'

Elisabeth trekt er graag in haar eentje op uit.

1. Juist
2. Onjuist

Afsluiting

Succes met de toetsweek!