BE1 4.9 Spelling en 4.6 SKL presentatie

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Kies jouw dinsdagdilemma
duifbeweging
van de grond eten

Slide 2 - Poll

Wat leer je nou in lessonup vandaag?

informatieve presentatie voorbereiden

Herhalen pv t/m mv
Herhalen lw t/m bzv
Herhalen hoofdzin en bijzin

voltooid deelwoord + verkleinwoorden spellen


Slide 3 - Slide

Informatieve spreekbeurt
Paragraaf 4.6 Spreken, kijken, luisteren

Slide 4 - Slide

Hoe bereid je een spreekbeurt voor? 
blz. 48

Slide 5 - Slide

Spreekplan, blz. 49

Slide 6 - Slide

Aandacht vasthouden
- publiek aankijken
- publiek betrekken
- tussendoor vragen stellen
- afwisselende presentatie

Slide 7 - Slide

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 8 - Drag question

Ik help hem.
Ik kijk Brawl Stars
Wij geven jullie een compliment.
Heb je hun gevraagd?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 9 - Drag question

Sleep de woorden naar de woordsoorten.
werkwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
Hij
is
onze
mooie
trouwdag
vergeten.

Slide 10 - Drag question

Welke voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen?
A
omdat, daarom, zodat, want
B
dat, dus, Brawl Stars, terwijl
C
en, maar, want, of, dus
D
dus, maar, of, omdat, en

Slide 11 - Quiz

bijzin + hoofdzin 
hoofdzin + hoofdzin 
hoofdzin + bijzin
hoofdzin + hoofdzin + bijzin
hoofdzin + bijzin + bijzin
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 
Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes, omdat zij die zo lekker vindt. 
Als je vanavond langskomt, zal ik je het allerlaatste nieuwtje vertellen. 
Ik kom vanavond langs en ik vertel jou dan het laatste nieuwtje. 
Toen opa rookte, vond ik dat vies.

Slide 12 - Drag question

De 1, 2, 3 ...  basisprincipes voor spelling
1.  UITSPRAAK: Woorden worden gespeld volgens de klanken die in de uitspraak te horen zijn. 

2.  GELIJKVORMIGHEID: Woorden worden zo veel mogelijk op dezelfde manier gespeld.  Zoals bloed (bloeden), hij wordt (hij werkt), breedte (diepte).

3. ETYMOLOGIE: Veel woorden worden nog helemaal of gedeeltelijk volgens hun oorsprong gespeld. De spelling gaat dan terug op de vroegere uitspraak of op
de spelling in de taal van herkomst.  Zoals: choqueren, baby, computer, jazz. 








Slide 13 - Slide

Wat weet je al over de spelling van
het voltooid deelwoord?

Slide 14 - Mind map

Het voltooid deelwoord (vd)
(paragraaf 4.9 Spelling)
  1. Is nooit het enige werkwoord in de zin.
  2. Staat een vorm van 'hebben, zijn, worden' in de zin.
  3. Staat vaak achteraan in de zin. 
  4. Begint vaak met 'ge-'.

De finale is zojuist begonnen.
De laatste minuut wordt gespeeld.
We hebben de wedstrijd gewonnen.

Slide 15 - Slide

Geen 'ge-' bij werkwoorden die beginnen met:
ge-, be-, ver-, ont-, -er, her-
gebeuren - is gebeurd
bedanken - heeft bedankt
vertellen - heeft verteld
ontwerpen - heeft ontworpen
erkennen -  heeft erkend
herhalen - heeft herhaald

Slide 16 - Slide


vd van klankveranderende of sterke werkwoorden 
eindigen op  -en'.


gelopen
gesprongen
gezwommen

Slide 17 - Slide

vd van klankvaste of zwakke werkwoorden, blz 68
-d of -t? Het woord langer maken óf 'T eX-KoFSCHiP! 
De laatste letter van de STAM bepaalt of je een voltooid deelwoord schrijft met een 'd' of een 't' op het eind.

Hele werkwoord
fietsen
beleven
Stam
fiets
belev
 -t of -d?
gefietst
beleefd

Slide 18 - Slide

Dit voltooid deelwoord is goed .... ?
A
gerpeld
B
gepseld
C
gespeld
D
gespelt

Slide 19 - Quiz





Samenvatting en stroomschema op 
bladzijde 
153

Slide 20 - Slide

Schrijf de voltooid deelwoorden:
ik ben (botsen), ik had (herkennen), zij leek niet (schrikken), wij hebben (ophalen)

Slide 21 - Open question

Verkleinwoorden

Slide 22 - Slide


Wat is het verkleinwoord van 'kano'?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 23 - Quiz

Verkleinwoorden, in het Nederlands worden ze vaak gebruikt.
Van de meeste zelfstandig naamwoorden kun je een verkleinwoord maken door -je of -tje erachter te zetten. I

Bij verkleinwoorden gebruik je altijd het lidwoord het.
eendje
konijntje
vakantietje

Slide 24 - Slide

En anders? Volg dan de regels op blz. 70!
-pje, -kje
boompje, woninkje
(Dus, nooit g+k bij een verkleinwoord)
Klinkt de klinker lang? Eentje erbij voor de uitspraak!
opa-opaatje, auto-autootje, paraplu-parapluutje
bij -y: -'tje
baby'tje, hobby'tje 
(Let op: cowboytje, want voor de y staat een klinker ;) )
Uitzonderingen zijn er ook!
tekening-tekeningetje, blad-blaadje, bril-brilletje

Slide 25 - Slide


Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 26 - Quiz


Wat is het verklein woord van cowboy?
A
cowboytje
B
cowboyje
C
cowboy'tje
D
cowbooytje

Slide 27 - Quiz

Wat?
4.9 Spelling: maak opdrachten 3ab, 4 invullen boek, 6 t/m 8 en kijk na
Hoe?
Leerwerkboek B
Hulp?
Boek --> buur --> Straver
Resultaat?
Maandag toets
Leerdoel?
Verkleinwoord, voltooid deelwoord, dicteewoorden
Klaar?
Datum presentatie en voorbereiden

Slide 28 - Slide

Wat weet je nu?

Informatieve presentatie
Zinsdelen benoemen: pv t/m mv
Woordsoorten benoemen: lw t/m bzv
Spelling: voltooid deelwoord en verkleinwoorden

Slide 29 - Slide

Einde van de les

Slide 30 - Slide