De 1, 2, 3 ... basisprincipes voor spelling
1. UITSPRAAK: Woorden worden gespeld volgens de klanken die in de uitspraak te horen zijn.
2. GELIJKVORMIGHEID: Woorden worden zo veel mogelijk op dezelfde manier gespeld. Zoals bloed (bloeden), hij wordt (hij werkt), breedte (diepte).
3. ETYMOLOGIE: Veel woorden worden nog helemaal of gedeeltelijk volgens hun oorsprong gespeld. De spelling gaat dan terug op de vroegere uitspraak of op
de spelling in de taal van herkomst. Zoals: choqueren, baby, computer, jazz.