Eenmanszaak - Liquiditeit en resultatenbegroting

Liquiditeitsbegroting?
1 / 20
next
Slide 1: Mind map
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Liquiditeitsbegroting?

Slide 1 - Mind map

Slide 2 - Slide

Wat staat niet op de liquiditeitsbegroting?
A
Winst
B
Inkomsten
C
Beginsaldo
D
Eindsaldo

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Wat staat niet op de resultatenbegroting?
A
Omzet
B
Afschrijvingskosten
C
Aflossing lening
D
Inkoopwaarde omzet

Slide 5 - Quiz

Op 1 januari wordt de factuur voor de website van €1.452 inclusief btw vooruitbetaald voor het hele jaar.
Op welk overzicht over januari komt dit voor?
A
Liquiditeitsbegroting
B
Resultatenbegroting
C
Beide overzichten

Slide 6 - Quiz

Op welk overzicht over januari komt dit voor?
Op 1 januari wordt de factuur voor de website van €1.452 inclusief btw vooruitbetaald voor het hele jaar.

- Liquiditeitsbegroting januari: € 1.452 (incl btw) uitgaven (tijdstip)
- Resultatenbegroting januari: € 100 (excl btw) kosten één maand (periode)

Slide 7 - Slide

De maandelijkse afschrijvingskosten m.b.t. inventaris zullen € 1.000 bedragen in 2019.

Op welke overzicht over januari komt dit voor?
A
Liquiditeitsbegroting
B
Resultatenbegroting
C
Beide overzichten

Slide 8 - Quiz

Op welk overzicht over januari komt dit voor?
De maandelijkse afschrijvingskosten m.b.t. inventaris zullen €1.000 bedragen in 2019.


- Liquiditeitsbegroting januari: -
- Resultatenbegroting januari: € 1.000 (excl btw) kosten één maand (periode)

Slide 9 - Slide

Verkopen op rekening dienen pas over 2 maanden (krediettermijn) betaald te worden door klanten. De omzet 2019 wordt als volgt geschat:
- januari € 180.000
- februari € 200.000
- maart € 190.000

Op welk overzicht over januari komt dit voor?
A
Liquiditeitsbegroting
B
Resultatenbegroting
C
Beide overzichten

Slide 10 - Quiz

Op welk overzicht over januari komt dit voor?
Verkopen op rekening dienen pas over 2 maanden (krediettermijn) betaald te worden door klanten. De omzet 2019 wordt als volgt geschat:
- januari € 180.000
- februari € 200.000
- maart € 190.000

- Liquiditeitsbegroting januari: -
- Resultatenbegroting januari: € 180.000 (excl btw) opbrengst één maand 

Slide 11 - Slide

Bereken de afschrijving per jaar.
Bastiaan heeft voor € 15.000 een auto gekocht en hij wil die in 5 jaar afschrijven. Hij verwacht de auto na die 5 jaar nog voor € 5.000 te kunnen verkopen.
A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 3.000

Slide 12 - Quiz

Afschrijving


Wat wordt een kapitaalgoed ieder jaar minder waard?


Afschrijving = (nieuwwaarde - restwaarde) : aantal jaar

Slide 13 - Slide


Op 1 januari wordt een nieuwe auto aangeschaft voor € 18.000 excl. 21% btw. De verwachting is dat de auto 5 jaar gebruikt kan worden, de restwaarde over 5 jaar wordt geschat op € 3.000.
 Wat staat er in januari op Liquiditeitsbegroting (LB) en wat staat erop de resultatenbegroting (RB)?

A
21.780 uitgaven op LB 21.780 kosten op RB
B
18.000 kosten op RB 18.000 uitgaven op LB
C
21.780 uitgaven op LB 250 kosten op RB
D
18.000 uitgaven op LB 250 kosten op RB

Slide 14 - Quiz

TIPS
- verandert kas of banksaldo? dan altijd opnemen in de liquiditeitsbegroting
- tijdstip van ontvangst / uitgave is bepalend voor toegekende periode op de liquiditeitsbegroting
- ontvangsten en uitgaven zijn inclusief BTW (indien van toepassing)

Slide 15 - Slide


Welke bedragen staan er in jan. op LB en RB?
A
50.000 uitgaven LB 50.000 kosten RB
B
48.400 uitgaven LB
C
40.000 uitgaven LB 40.000 kosten RB
D
60.500 uitgaven LB

Slide 16 - Quiz


Welke bedragen staan er in jan. op LB en RB?
A
7.260 uitgaven LB 7.260 kosten RB
B
7.260 uitgaven LB 2.000 kosten RB
C
7.260 uitgaven LB 6.000 kosten RB
D
7.620 uitgaven LB 2.420 kosten RB

Slide 17 - Quiz

TIPS
- permanentie (op welke periode heeft opbrengst / kostenpost betrekking?) is uitgangspunt van de resultatenbegroting
- opbrengsten en kosten zijn exclusief BTW

Slide 18 - Slide

Verkopen via bank voor €2.000 met een inkoopwaarde van €1.200.
A
De bank stijgt met €2.000 en het EV stijgt met €2.000.
B
De bank stijgt met €2.000 en de voorraad daalt met €2.000.
C
De bank stijgt met €2.000, de voorraad daalt met €1.200 en het EV stijgt met €800.
D
De bank stijgt met €2.000 en de voorraad daalt met €1.200.

Slide 19 - Quiz

Verschil liquiditeitsbegroting
en resultatenbegroting?

Slide 20 - Mind map