What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Verwerkingsopdrachten - roze Geld en werk - thema 16
Thema 16 - Geld en werk
DISK 2022
1 / 49
next
Slide 1:
Slide
NT2
Basisschool
Groep 1
This lesson contains
49 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
100 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Thema 16 - Geld en werk
DISK 2022
Slide 1 - Slide
Ik ben de baas
betekent:
1
A
Ik ben een vrouw of een man en zeg wat we gaan doen.
B
Ik ben een kind en ik zeg wat we gaan doen.
C
Ik ben een hond en ik zeg wat we gaan doen.
D
Ik ben een boom en ik zeg wat we gaan doen.
Slide 2 - Quiz
2
Het woord 'de bank' heeft twee betekenissen. Welke weet jij?
Slide 3 - Mind map
Wat betekent: het bedrag
3
A
14
B
€14,00
C
14 %
D
14:00 uur
Slide 4 - Quiz
Noem een voorbeeld van een bedrijf:
4
Slide 5 - Open question
Wat betekent 'het beetje'?
5
A
een grote hoeveelheid
B
veel
C
een kleine hoeveelheid
D
een klein deel
Slide 6 - Quiz
6
beide
enkele
Slide 7 - Drag question
Waarom moet je belasting betalen?
7
A
Omdat de gemeente geld moet hebben om alles te betalen.
B
Omdat de koning rijk wil worden.
C
Omdat dat het leuk is om te doen.
D
Omdat dat goed is voor de dieren in Nederland.
Slide 8 - Quiz
...............(betalen) jij mijn drankje?
8
Slide 9 - Open question
bruto < -- > netto
Wat is goed?
9
A
Bruto is geld voor 12-18 jarigen en netto is voor 21 jaar een ouder
B
Bruto is geld van je opa en oma.
C
Bruto is geld in je portemonnee.
D
Bruto is geld waarover je nog belasting moet betalen.
Slide 10 - Quiz
Waarmee heb jij veel ervaring?
10
Slide 11 - Open question
Het geval
Welke zin is fout?
11
A
Dat is niet het geval.
B
De geval is geel.
C
Een pijnlijk geval.
D
Een moeilijk geval.
Slide 12 - Quiz
12
Wat vind jij handig om altijd bij je te hebben?
Slide 13 - Mind map
Wat betekent 'heleboel'?
13
A
een grote hoeveelheid
B
veel
C
een kleine hoeveelheid,
D
een klein deel
Slide 14 - Quiz
Welke sommen hebben hetzelfde antwoord?
14
A
3 x 4 = 2 x 7 =
B
3 x 5 = 2 x 6 =
C
3 x 4 = 2 x 6 =
Slide 15 - Quiz
De Eiffeltoren is hoog.
15
A
ja
B
nee
Slide 16 - Quiz
Is €101.250 een hoog bedrag?
15
A
ja
B
nee
Slide 17 - Quiz
Het woord "ieder" gebruiken we bij.....
16
A
mensen
B
dieren
C
dingen
Slide 18 - Quiz
Ik wil ... kopen,
maar ik weet nog niet wat.
17
Slide 19 - Open question
Wat is het tegenovergestelde van hoog?
18
Slide 20 - Open question
Wie vind jij ... je vader of je moeder?
19
Slide 21 - Open question
Wat betekent 'het loon'?
20
A
het salaris
B
Het geld dat je krijgt voor het werk dat je doet.
C
Het geld dat je voor de boodschappen betaalt.
D
Het zakgeld dat je van je moeder krijgt.
Slide 22 - Quiz
Hoe noem je een papier waarop staat hoeveel je verdient en hoeveel belasting je betaalt?
21
A
de kassabon
B
het loon
C
het loonstrookje
D
de belasting
Slide 23 - Quiz
Heb jij wel eens de ... gewonnen?
22
Slide 24 - Open question
23
In welke maand ben jij jarig?
Slide 25 - Mind map
Na school ga ik ..... naar huis?
24
Slide 26 - Open question
Het bedrag dat je volgens de wet minimaal moet verdienen.
25
A
het minimumloon
B
het salaris
C
het maximumloon
D
het bedrag
Slide 27 - Quiz
netto < -- > bruto
Wat is goed?
9/26
A
Netto is geld voor 12-18 jarigen en bruto is voor 21 jaar een ouder
B
Netto is geld van je opa en oma.
C
Netto is geld in je portemonnee.
D
Netto is geld waarover je al belasting hebt betaalt.
Slide 28 - Quiz
27
Wat heb jij nodig als je gaat koken?
Slide 29 - Mind map
Je vader of je moeder.
28
A
de ouders
B
de ouderen
C
de ouder
D
het ouder
Slide 30 - Quiz
Als ik met de trein reis gebruik in mijn.........
29
Slide 31 - Open question
Waar zullen we het ....? Het weer?
30
Slide 32 - Open question
Wat betekent 'de reactie'?
31
A
Een baan die nodig is voor school.
B
dat wat je zegt of doet als antwoord op iets anders
C
Het geld dat je voor de boodschappen betaalt.
D
iets vragen
Slide 33 - Quiz
Mijn fiets is gemaakt door de fietsenmaker, ik krijg van hem ........
32
Slide 34 - Open question
Wat is dit?
33
Slide 35 - Open question
Stel een vraag aan de leerling naast jou.
34
Slide 36 - Open question
Hoe noem je een grote winkel waar je boodschappen haalt?
35
A
de markt
B
de supermarkt
C
de slager
D
de bakker
Slide 37 - Quiz
Ik (terugkrijgen) ... nog steeds mijn broek van jou ...
36
Slide 38 - Open question
Wat betekent het woord 'verdienen'?
37
Slide 39 - Open question
Wat is het ....................?
38
Slide 40 - Open question
Maak een zin met het woord "verschillend".
39
Slide 41 - Open question
Om beter te worden met lezen, moet ik meer lezen ......... de docent.
40
Slide 42 - Open question
41
Wat doe jij in het weekend?
Slide 43 - Mind map
Hoe noem je iemand bij wie je werkt en die jou loon geeft voor het werk dat je doet?
42
A
de werknemer
B
de werkgever
C
de baas
D
de collega
Slide 44 - Quiz
Mijn moeder wil graag de loterij ...............
43
Slide 45 - Open question
(Werken) jij in een supermarkt?
extra
Slide 46 - Open question
Nikki (werken) als verkoopster in een kledingwinkel.
extra
Slide 47 - Open question
44
Krijg jij 'zakgeld'? Hoeveel?
Slide 48 - Mind map
Hij .... de schoenen in de kast.
45
A
zat
B
zetten
C
zet
D
zit
Slide 49 - Quiz
More lessons like this
Commercieel H4 | Hoe bepaal je de prijs van artikelen? deel 1
August 2020
- Lesson with
19 slides
Economie & Ondernemen
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
leerjaar 3 hst 4 pta voorbereiden
February 2020
- Lesson with
26 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
Verwerkingsopdrachten - roze Geld en werk - thema 16
March 2024
- Lesson with
28 slides
H5.1 Bruto netto loon verschil
February 2024
- Lesson with
19 slides
Economie
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 3
VMBO 3 par 5.1 aan de slag
January 2023
- Lesson with
35 slides
Economie
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
Leerjaar 3 hst 5 les 4
March 2020
- Lesson with
24 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
Thema geld en werk beginner
September 2024
- Lesson with
43 slides
Nederlands
ISK
Leerjaar 3 hst 4 Voorbereiden SO 4.1 en 4.2
February 2020
- Lesson with
18 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3