H2.3 afronden

H2.3 Afronden
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2.3 Afronden

Slide 1 - Slide

Maar eerst..

Slide 2 - Slide

Huiswerk controle
H2.3 Opdracht 17 t/m 25
Sem: 1 t/m 11, 13, 14

Slide 3 - Slide

En dan nu oefenen met de lesstof!

Als je het antwoord op een vraag niet weet, gebruik dan je screenshots van de vorige LessonUps.

Slide 4 - Slide

Wat betekent het als een tekst een tweedeling heeft?

Slide 5 - Open question

Uit welke delen bestaat een tekst in elk geval?

Slide 6 - Open question

Het slot is ....... de laatste alinea van de tekst.
A
meestal
B
altijd
C
nooit

Slide 7 - Quiz

Welke tekstdoel heeft een advertentie?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 8 - Quiz

En nu uit je hoofd. Welke tekstdoelen zijn er?

Slide 9 - Mind map

Ik laat nu de tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden zien.


Jullie krijgen 2 minuten de tijd om ze in je hoofd te stampen. Hierna volgen er vragen hierover.

Slide 10 - Slide

Tekstverband
1. opsomming

2. tegenstelling

3. tijdsvolgorde

4. voorbeeld




Signaalwoorden

1. ten eerste, ook, bovendien, verder
2. maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
3. voordat, terwijl, tijdens, alvast, later
4. bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van is, zo, zoals, ter illustratie


timer
2:00

Slide 11 - Slide

Welke tekstverband hoort bij de volgende signaalwoorden: maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Tijdsvolgorde

Slide 12 - Quiz

Welke tekstverband hoort bij de volgende signaalwoorden:
ten eerste, ook, bovendien, verder
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorbeeld
D
Tijdsvolgorde

Slide 13 - Quiz

Welke tekstverband is hier aangegeven:
In de natuur komen veel verschillende slangen voor, zoals adders en ringslangen.
Benoem ook het signaalwoord.

Slide 14 - Open question

En dan nu de verwijswoorden....

Slide 15 - Slide

Veel zeedieren zien de gekleurde stukjes plastic aan voor eten. Daardoor hebben zij hun magen vol met plastic.
Waarnaar verwijst het woordje 'zij' in de tweede zin?
Welke vraag stel je om hierachter te komen?

Slide 16 - Open question

Het verschil tussen overtuigen en activeren? (Tekstdoelen)

Slide 17 - Mind map

Aan de slag
H2.3
Test Jezelf

Klaar?
Opdrachten controleren.
Opdracht 1 t/m 14 + 17 t/m 25
timer
20:00

Slide 18 - Slide