8. theorie bs1: tekstsoorten, woordraadstrategieën, leesstrategieën

DE PLANNING VAN DEZE LES
 1.    Theorie Bouwsteen 1


Lesdoelen:
a) Je kent de kenmerken van de vier tekstsoorten
b) Je kent de manieren van woorden raden
c) Je kent de leesstrategieën en daaruit afgeleid, de luisterstrategieën. 

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

DE PLANNING VAN DEZE LES
 1.    Theorie Bouwsteen 1


Lesdoelen:
a) Je kent de kenmerken van de vier tekstsoorten
b) Je kent de manieren van woorden raden
c) Je kent de leesstrategieën en daaruit afgeleid, de luisterstrategieën. 

Slide 1 - Slide

THEORIE
Over tekstsoorten, woordraadstrategieën en leesstrategieën. 

(de eerste bouwsteen van Taalblokken)

Slide 2 - Slide

WAAROM??
Waarom moet je nou zo'n tekstsoort kennen?
► als je een tekst gaat schrijven, bepaal je eerst jouw doelgroep: voor wie het bedoeld is. 
wat wil jij dat die doelgroep doet? Dat hangt samen met de tekstsoort. 

Zorg er dus voor dat je de kenmerken van zo'n tekstsoort in jouw tekst 'schrijft'.


Slide 3 - Slide

TEKSTSOORTEN 1/4
1. de instructieve tekst

Wat zijn de kenmerken? 
  • de schrijver legt iets uit
  • stap-voor-stap
  • met nummering van de stappen
  • gebiedende wijs
  • symbolen

Slide 4 - Slide

TEKSTSOORTEN 2/4
2. de informatieve tekst - informatief

Wat zijn de kenmerken? 
  • neutraal, geen mening!
  • ter informatie 
  • meetbare feiten

Eigenlijk zijn feiten gewoon saai en droog. Je móet als journalist wel leuk en interessant kunnen schrijven, wil het lezerspubliek 'het vreten'. 

Slide 5 - Slide

TEKSTSOORTEN 3/4
3. de betogende tekst

Wat zijn de kenmerken? 
  • niet neutraal, maar vooral een mening
  • overtuigend
  • hoe doet de schrijver dat? 
  • hij geeft argumenten: ik vind dit, omdat ... (reden)

Kijk, hier worden die droge en saaie feiten onderhoudend, leuk: jouw mening komt er namelijk bij! De feiten krijgen kleur ;)

Slide 6 - Slide

TEKSTSOORTEN 4/4
4. de verhalende tekst (amuserend)

Wat zijn de kenmerken? 
  • verhaaltje, vaak voor de leuk
  • er kunnen feiten in staan (het is echt gebeurd)
  • er kunnen meningen in staan (is het wel echt gebeurd??)
  • je wordt aan het denken gezet → wat zou jij doen

Je begint vaak de lezer op te warmen met een anekdote in de inleiding. Zo'n anekdote is een klein verhaaltje. 

Slide 7 - Slide



Slide 8 - Slide

WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat je kunt doen als je een moeilijk woord tegenkomt:

  1. context. De rest van het verhaal maakt het woord duidelijk.



Slide 9 - Slide

WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat je kunt doen als je een moeilijk woord tegenkomt:

  1. context. De rest van het verhaal maakt het woord duidelijk.
  2. er volgt een omschrijving.



Slide 10 - Slide

2. Woordraadstrategie omschrijving:
De schrijver geeft al een omschrijving (definitie) van het woord.

  • Mijn oma is geholpen aan staar, een aandoening waarbij de lens is vertroebeld.
  • Misofonie, mensen die zich ergeren aan bepaalde, op zich onschuldige geluiden, zoals luid ademen en harde muziek uit oordopjes.

Slide 11 - Slide

WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat je kunt doen als je een moeilijk woord tegenkomt:

  1. context. De rest van het verhaal maakt het woord duidelijk.
  2. er volgt een omschrijving.
  3. er volgt een synoniem. Ander woord, zelfde betekenis.



Slide 12 - Slide

3. Woordraadstrategie synoniem
Zoek naar een synoniem: een ander woord met dezelfde betekenis.
  • Exact - precies
  • vreemde snuiter - rare snijboon - zonderling
  • let ook eens op signaalwoorden: je hebt ze in een rijtje geleerd en kunt ze onderling uitwisselen! 
    'toen' - 'vervolgens' - 'daarna'


Slide 13 - Slide

WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat je kunt doen als je een moeilijk woord tegenkomt:

  1. context. De rest van het verhaal maakt het woord duidelijk.
  2. er volgt een omschrijving.
  3. er volgt een synoniem. Ander woord, zelfde betekenis.
  4. er volgt een antoniem. Een tegenovergestelde.



Slide 14 - Slide

4. Woordraadstrategie tegenstelling vinden:
  • Tegenstellingen of antoniemen zijn woorden die elkaars tegenovergestelde zijn.
  • Als je een onbekend woord tegenkomt, kan je soms de betekenis begrijpen, doordat er in de tekst een tegenstelling staat.
  • Zoek je een tegenstelling? Let dan op de volgende signaalwoorden: maar, echter, toch, daarentegen.
Bijvoorbeeld:
Goedkoop - duur
begrijpelijk - onbegrijpelijk

Slide 15 - Slide

WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat je kunt doen als je een moeilijk woord tegenkomt:

  1. context. De rest van het verhaal maakt het woord duidelijk.
  2. er volgt een omschrijving.
  3. er volgt een synoniem. Ander woord, zelfde betekenis.
  4. er volgt een antoniem. Een tegenovergestelde.
  5. er volgt een voorbeeld. 



Slide 16 - Slide

5. Woordraadstrategie: een voorbeeld zoeken
Soms staan er in een tekst voorbeelden om onbekende woorden uit te leggen. Je weet dan meteen wat de schrijver bedoelt.
  • Bij een voorbeeld vind je vaak de volgende woorden: bijvoorbeeld, zo is er..., zoals, denk maar aan..., neem
  • Ook een dubbele punt kan aangeven dat er voorbeelden volgen: 'zij houden van balsporten: voetbal, volleybal, korfbal.'


Slide 17 - Slide

WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat je kunt doen als je een moeilijk woord tegenkomt:

  1. context. De rest van het verhaal maakt het woord duidelijk.
  2. er volgt een omschrijving.
  3. er volgt een synoniem. Ander woord, zelfde betekenis.
  4. er volgt een antoniem. Een tegenovergestelde.
  5. er volgt een voorbeeld. 



Slide 18 - Slide

Woordraadstrategie bekend woorddeel:

Soms kun je de betekenis van een onbekend woord begrijpen doordat je al een deel van het woord kent. 


Zulke woorden noemen je samenstellingen. Voorbeelden:

  • Internetverslaafde
  • cijfergarantie
  • blindedarmontsteking

Slide 19 - Slide

WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat ken je wel van het onbekende woord? 
  1. het is een samenstelling van twee woorden die je al kent. Buur | land         (Buurland)
  2. er zit een bekend werkwoord of zelfstandig naamwoord in. Woord | raad | strategie.          (Woordraadstrategie)
  3. voorvoegsels zoals: a-, post-, pre-, an-, in-. 
      In | competent. A | sociaal.        (Incompetent, asociaal)
  4. achtervoegsels. Zo is -itis een ontsteking. 
      Bronch | itis.          (Bronchitis)

Slide 20 - Slide

LEESSTRATEGIEËN
Vraag je bij elke tekst af: wat is doel?
Oriënterend/verkennend: kan ik deze tekst gebruiken? 
- je let op onderwerp, titel, schrijver, omslag, afbeeldingen.
  • Voorbeeld: bibliotheekboek
Globaal: ik wil alleen de hoofdzaken van de tekst weten. 
- je leest de eerste en laatste alinea + de eerste en laatste zinnen van de alinea's.
  • Voorbeeld: half geïnteresseerd in een krantenartikel

Slide 21 - Slide

LEESSTRATEGIEËN
Vraag je bij elke tekst af: wat is doel?
Intensief: ik wil de tekst helemaal begrijpen
- je let op het onderwerp en de hoofdgedachte, tekstsoort, tekstopbouw,  tekstverbanden, hoofdzaken en bijzaken. 
  • Voorbeeld: studieboek
Gericht: ik zoek specifieke informatie
- je let op de lay-out en de tussenkopjes.
  • Voorbeeld: openingstijden supermarkt

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

OVER DE BOUWSTENEN IN TAALBLOKKEN
Eerst krijg je theorie van mij, daarna een nulmeting en dan ga je aan de slag met de bewuste Bouwsteen in Taalblokken. Je sluit af met een eindtoets. 

► effectief zijn dit 2 lesuren vooraf; 2 a 3 lesuren om je voor te bereiden (de opdrachten in Taalblokken) en dan 1 uur voor de eindtoets. Ben je klaar, dan mag je die eindtoets maken. 

Slide 24 - Slide

EINDE VAN DEZE LES

Slide 25 - Slide