Wat je kunt doen als je een moeilijk woord tegenkomt:
context. De rest van het verhaal maakt het woord duidelijk.
er volgt een omschrijving.
er volgt een synoniem. Ander woord, zelfde betekenis.
er volgt een antoniem. Een tegenovergestelde.
er volgt een voorbeeld.
Slide 16 - Slide
5. Woordraadstrategie: een voorbeeld zoeken
Soms staan er in een tekst voorbeelden om onbekende woorden uit te leggen. Je weet dan meteen wat de schrijver bedoelt.
Bij een voorbeeld vind je vaak de volgende woorden: bijvoorbeeld, zo is er..., zoals, denk maar aan..., neem
Ook een dubbele puntkan aangeven dat er voorbeelden volgen: 'zij houden van balsporten: voetbal, volleybal, korfbal.'
Slide 17 - Slide
WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat je kunt doen als je een moeilijk woord tegenkomt:
context. De rest van het verhaal maakt het woord duidelijk.
er volgt een omschrijving.
er volgt een synoniem. Ander woord, zelfde betekenis.
er volgt een antoniem. Een tegenovergestelde.
er volgt een voorbeeld.
Slide 18 - Slide
Woordraadstrategie bekend woorddeel:
Soms kun je de betekenis van een onbekend woord begrijpen doordat je al een deel van het woord kent.
Zulke woorden noemen je samenstellingen. Voorbeelden:
Internetverslaafde
cijfergarantie
blindedarmontsteking
Slide 19 - Slide
WOORDRAADSTRATEGIEËN
Wat ken je wel van het onbekende woord?
het is een samenstelling van twee woorden die je al kent. Buur | land (Buurland)
er zit een bekend werkwoord of zelfstandig naamwoord in. Woord | raad | strategie. (Woordraadstrategie)
voorvoegsels zoals: a-, post-, pre-, an-, in-.
In | competent. A | sociaal. (Incompetent, asociaal) 4. achtervoegsels. Zo is -itis een ontsteking.
Bronch | itis. (Bronchitis)
Slide 20 - Slide
LEESSTRATEGIEËN
Vraag je bij elke tekst af: wat is doel?
Oriënterend/verkennend: kan ik deze tekst gebruiken?
- je let op onderwerp, titel, schrijver, omslag, afbeeldingen.
Voorbeeld: bibliotheekboek
Globaal: ik wil alleen de hoofdzaken van de tekst weten.
- je leest de eerste en laatste alinea + de eerste en laatste zinnen van de alinea's.
Voorbeeld: half geïnteresseerd in een krantenartikel
Slide 21 - Slide
LEESSTRATEGIEËN
Vraag je bij elke tekst af: wat is doel?
Intensief: ik wil de tekst helemaal begrijpen.
- je let op het onderwerp en de hoofdgedachte, tekstsoort, tekstopbouw, tekstverbanden, hoofdzaken en bijzaken.
Voorbeeld: studieboek
Gericht: ik zoek specifieke informatie.
- je let op de lay-out en de tussenkopjes.
Voorbeeld: openingstijden supermarkt
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Video
OVER DE BOUWSTENEN IN TAALBLOKKEN
Eerst krijg je theorie van mij, daarna een nulmeting en dan ga je aan de slag met de bewuste Bouwsteen in Taalblokken. Je sluit af met een eindtoets.
► effectief zijn dit 2 lesuren vooraf; 2 a 3 lesuren om je voor te bereiden (de opdrachten in Taalblokken) en dan 1 uur voor de eindtoets. Ben je klaar, dan mag je die eindtoets maken.