This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
wederkerende werkwoorden
ik voel me goed
je me sens bien
je -me tu- te
il-se
nous-nous
vous-vous
ils-se
Slide 2 - Slide
hoe was het ook al weer
se rappeler = zich herinneren
je + me + rappelle --> ik herinner me tu + te + rappelles --> jij herinnert je il/elle/on + se + rappelle --> hij herinnert zich nous + nous + rappelons --> wij herinneren ons vous + vous + rappelez --> jullie herinneren je . u/zich ils/elles + se + rappellent --> zij herinneren zich
Slide 3 - Slide
noem in Nederlands voorbeelden met zich, vb: ik vermaak me
Slide 4 - Mind map
Le prof m'énerve
A
de leraar ergert zich
B
de leraar ergert hem
C
de leraar ergert me
D
de leraar ergert hun
Slide 5 - Quiz
le prof s'énerve
A
de leraar ergert me
B
de leraar ergert zich
C
de leraar ergert je
D
de leraar ergert ons
Slide 6 - Quiz
in de passé composé
vervoegen we ALLE wederkerende werkwoorden met ÊTRE
Je me suis lavé(e) tu t'es lavé(e)
il s'est lavé / elle s'est lavée
nous nous sommes lavé(e)s vous vous êtes lavé(e)(s) ils se sont lavés / elles se sont lavées
Slide 7 - Slide
vertaal voor jezelf denk aan m/v "ik heb mijn been gebroken" hint: se casser la jambe = hele ww
Slide 8 - Open question
let op!
In Frans wederkerend In Nederlands niet!
se moquer de uitlachen
se promener wandelen
se lever opstaan
se coucher naar bed gaan
se doucher douchen
se passer gebeuren
Slide 9 - Slide
elle s'est couchée
ils se promènent
il s'est amusé
il se lève (van se lever)
Slide 10 - Drag question
Heten jullie Chris en Paul? (denk aan hoofdletters, leestekens)