Cursus 6 Formuleren §2 Variatie in woordgebruik

Vandaag 

  1. Formuleren: variatie in woordgebruik
  2. Oefening synoniemen
  3. Aan de slag!
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vandaag 

  1. Formuleren: variatie in woordgebruik
  2. Oefening synoniemen
  3. Aan de slag!

Slide 1 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Leerdoel formuleren H1
  • Ik kan mijn tekst aantrekkelijker maken door te variëren in woordgebruik.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Variatie in woordgebruik
Een tekst wordt snel saai, als je steeds dezelfde woorden gebruikt. Het is beter om wat variatie aan te brengen.

  • Gebruik synoniemen
  • Gebruik verwijswoorden


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat is een synoniem?
timer
0:30

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Wat zijn verwijswoorden? Noem een voorbeeldzin waarin je een verwijswoord gebruikt.
timer
1:00

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Slide 6 - Video

This item has no instructions

Synoniem voor vaak
A
nooit
B
af en toe
C
soms
D
regelmatig

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een synoniem van morsecode?
A
codetaal
B
geheimtaal
C
seinalfabet
D
taal uit het leger

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een synoniem voor signaal?
A
geluid
B
gevaar
C
sein
D
stoplicht

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Synoniem voor:
maar
A
Zodat
B
Omdat
C
Wellicht
D
Echter

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een synoniem voor intelligent?
A
Dom
B
Vatbaar
C
Slim
D
Vreemd

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een synoniem voor:

vies
A
goor
B
smerig
C
kots
D
spuug

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions


Wat is een synoniem voor rijwiel?
A
Boemel
B
Rijtuig
C
Fiets
D
Slee

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een synoniem voor relatie?
A
Verband (hebben met)
B
Gevoelens
C
Emoties
D
Verplichting

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een synoniem van:

twijfelen
A
taak
B
nuttigen
C
peinzen
D
aarzelen

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Hij, die, deze, zijn zijn verwijswoorden voor een
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn verwijswoorden?
A
maar, omdat, hierom
B
hij, zij, die
C
zijn, worden, hebben
D
de, het, een

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag!
Wat?
Maak opdracht 1, 2 en 3 van Cursus 6 Formuleren, paragraaf 2.

Hoe?
Op je laptop via Nieuw Nederlands online. Kun je niet online werken, dan maak je opdracht 1, 2 en 3 van blz. 236-237 in je schrift.

Klaar?
Maak dan ook de * opdrachten.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions