Persoonsvorm tt en vt 1B1

Welkom 
Lesdoel:
1. herhalen spelling werkwoorden tt en vt
2. spelling van het voltooid deelwoord



1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom 
Lesdoel:
1. herhalen spelling werkwoorden tt en vt
2. spelling van het voltooid deelwoord



Slide 1 - Slide

Hoe spel je de tegenwoordige tijd?
Zoek het hele werkwoord.
Haal -en eraf, want dan heb je de stam.
Gebruik het werkwoord lopen als voorbeeld.
Ik loop
Jij loopt / Loop jij?
Hij/zij loopt
Wij lopen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kled
D
kleet

Slide 4 - Quiz

tt:
Mijn tas (staan) ..... op de grond.
A
sta
B
stat
C
staat
D
staadt

Slide 5 - Quiz

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantword
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 6 - Quiz

tt:
Mijn broer (fietsen) ...... naar huis.
A
fiets
B
fiest
C
fiet
D
fietst

Slide 7 - Quiz

Spelling werkwoorden verleden tijd 
(sterke en zwakke werkwoorden)
1. Ik (bakken) een pannenkoek.
2.Wij (verven) de kamer.
3.Jij (schrijven) een brief.
4.Jij (beantwoorden) die vraag. 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

De kok ..............het feestmaal
A
bereide
B
bereed
C
bereidde
D
bereidte

Slide 10 - Quiz

Gisteren.......... de auto niet.
A
start
B
starte
C
startte
D
startde

Slide 11 - Quiz

Ik..............................over het voetbalveld
A
rende
B
rendde
C
ren
D
rendt

Slide 12 - Quiz

............................................ jij ook die badschuim?
A
Gebruikde
B
Gebruikte
C
Gebruikt
D
Gebruikd

Slide 13 - Quiz