V2 H3 Bvb en obwb

V2: H3 bvb en obwb
Grammatica zinsdelen
1 / 55
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

V2: H3 bvb en obwb
Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je weet dat een bijvoeglijke bepaling een zinsdeelstuk is (onderdeel van een zinsdeel) en extra informatie geeft over een zelfstandig naamwoord.

- Je weet dat een ondergeschikte bijwoordelijke bepaling een zinsdeelstuk is (onderdeel van een zinsdeel en extra informatie geeft over een niet zelfstandig naamwoord.


Slide 2 - Slide

Zinsdelen en zinsdeelstukken
- Gezegde (WG of NG)
- Onderwerp
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Bijwoordelijke bepaling
----------------------------------
- Bijvoeglijke bepaling (bvb)
- Ondergeschikte bijwoordelijke
bepaling (obwb)

Zinsdelen
Zinsdeelstukken

Slide 3 - Slide

Vb. 1 bijvoeglijke bepaling/ bvb
Het nieuwe museum \ werd \door de Dordste burgemeester\ geopend.

nieuwe = bvb bij het zn/ de kern museum (welke/ wat voor museum?)
Dordtse = bvb bij het zn/ de kern burgemeester (welke/ wat voor burgemeester?)

Slide 4 - Slide

De bijvoeglijke bepaling (bvb)
  • De bijvoeglijke bepaling is GEEN zinsdeel, maar een deel van een andere zinsdeel.
  • De bijvoeglijke bepaling zegt iets over het belangrijkste zelfstandig naamwoord in een zinsdeel (= de KERN).
  •  De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
  • Een bijvoeglijke bepaling vind je door te vragen: welk/wat voor + het zelfstandige naamwoord?


Slide 5 - Slide

Vb. 2 bijvoeglijke bepaling/ bvb
De slimme jongen \is \ lid \ geworden \ bij de beste voetbalclub van ons dorp.

slimme = bvb bij het zn/ de kern jongen (welke/wat voor + jongen?) 
beste = bvb bij het zn/ de kern voetbalclub (welke/wat voor + voetbalclub?)
van ons dorp = bvb bij het zn/ de kern voetbalclub (welke/wat voor + voetbalclub?)

Slide 6 - Slide

Kort samengevat:
Een bvb zegt iets van de kern die een ZELFSTANDIG NAAMWOORD is in een zinsdeel.

Slide 7 - Slide

Wat is een bijvoeglijke bepaling?
A
Dat is een zinsdeel.
B
Het is geen zinsdeel, het is een woordsoort
C
Dat is een deel van een zinsdeel.
D
Een bijvoeglijke bepaling is hetzelfde als een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 8 - Quiz

'De lange, mooie jongen | kwam | niet.'
Wat is de bijvoeglijke bepaling in deze zin?
A
lange
B
mooie
C
jongen
D
niet

Slide 9 - Quiz

Wat zijn bijvoeglijke bepalingen in deze zin?
De houten tafel | staat | bij de jongen uit Frankrijk.
A
houten, de jongen
B
houten, staat
C
houten, uit Frankrijk
D
staat, uit Frankrijk

Slide 10 - Quiz

Nu over naar: 


De ondergeschikte bijwoordelijke bepaling

(obwb)

Slide 11 - Slide

De ondergeschikte bijwoordelijke bepaling
  • De obwb is een deel van een ander zinsdeel.
  • De obwb zegt iets over de kern die een niet-zelfstandig naamwoord is in een zinsdeel.
  • De obwb kan voor of achter een niet-zelfstandig naamwoord staan.
  • Soms zit een obwb binnen een bijvoeglijke bepaling zoals: (heel > lekkere, ontzettend > saaie etc.)


Slide 12 - Slide

Vb. ondergeschikte bijwoordelijke bepaling/ obwb
De sommen | vind | ik | erg moeilijk.

-> Welke kern(en) vind je in deze zin?

Slide 13 - Slide

Vb. ondergeschikte bijwoordelijke bepaling/ obwb
De  sommen | vind | ik | erg moeilijk.

-> Welke woorden zeggen iets over deze kernen?
erg = obwb bij moeilijk (moeilijk is een niet-zelfstandig naamwoord, dus is erg een obwb bij moeilijk)


Slide 14 - Slide

Vb. obwb en bvb
De ingewikkelde opdrachten van gisteren| vonden | de leerlingen van klas A2A | behoorlijk interessant.

-> Wat zijn de kernen in deze zinnen? 

Slide 15 - Slide

Vb. obwb en bvb
De ingewikkelde opdrachten van gisteren| vonden | de leerlingen van klas A2A | behoorlijk interessant.

-> Welke woorden zeggen iets over deze kernen?


Slide 16 - Slide

Vb. obwb en bvb
De ingewikkelde opdrachten van gisteren| vonden | de leerlingen van klas A2A | behoorlijk interessant.
ingewikkelde is bvb bij opdrachten
van gisteren is bvb bij opdrachten
van klas A2A is bvb bij leerlingen
behoorlijk is obwb bij interessant



Slide 17 - Slide

De dierentuin verkoopt heel bijzondere cadeaus.
OBWB?
A
De
B
bijzondere
C
cadeaus
D
heel

Slide 18 - Quiz

De afloop van de voorstelling was erg verrassend
obwb:
A
erg->verrassend
B
De afloop->de voorstelling

Slide 19 - Quiz

De lange reis was erg vermoeiend

obwb:
A
lange -> reis
B
erg -> vermoeiend

Slide 20 - Quiz

Sara heeft een erg trage computer.

Wat is / zijn obwb?
A
een erg trage
B
trage
C
erg
D
een trage

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

In welk rijtje staan signaalwoorden voor een toegevend tekstverband?
A
aan de hand van, zodat, om te, met behulp van
B
kortom, al met al, samengevat, met andere woorden
C
als (...dan), indien, tenzij, wanneer
D
ook al, weliswaar, hoewel, desondanks, niettemin

Slide 23 - Quiz


Wat is GEEN signaalwoord voor
doel-middel?
A
waarmee
B
even ... als
C
zodat
D
door middel van

Slide 24 - Quiz

Signaalwoorden voor
doel-middel zijn:
A
om... te, daarna, aangezien
B
zodat, om... te, door middel van
C
zodat, door middel van, kortom
D
kortom, daarom, immers

Slide 25 - Quiz

Doel-middel
A
Mijn buurman volgt een cursus Engels, zodat hij de kans op een internationale carrière vergroot.
B
Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen, omdat ik me de laatste tijd slap en futloos voel.
C
Op mijn school zijn de regels dit jaar een stuk strenger geworden. Hetzelfde is gebeurd op de school van mijn zus.
D
Kaartjes voor popconcerten zijn de laatste jaren enorm gestegen. Maar de tickets voor de bioscoop of het theater zijn nauwelijks duurder

Slide 26 - Quiz

wat maakt een voorwaardelijk verband duidelijk?
A
een andere kant van de zaak aangegeven
B
geeft de auteur een verkorte weergave van informatie uit de tekst
C
onder welke voorwaarden iets gebeurd
D
geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken

Slide 27 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een voorwaardelijk verband?
A
Adhv, zodat, om te, dmv, met, middels en opdat
B
Als, indien, tenzij, wanneer, als dan
C
Kortom, samengevat, met andere woorden en al met al.
D
Ook al, zij het dat, weliswaar, alhoewel, ofschoon, desondanks,

Slide 28 - Quiz

voorwaardelijk verband
A
indien
B
zoals
C
vervolgens
D
omdat

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Wat is het vaste voorzetsel?
Hij wil ... je praten.
A
voor
B
over
C
met
D
over

Slide 33 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een vast voorzetsel?
A
houden van
B
bang zijn voor
C
rekenen met
D
verliezen door

Slide 34 - Quiz

Wat is ook alweer een vast voorzetsel?
A
Een voorzetsel dat bij een bepaald werkwoord hoort.
B
Geven een reden/oorzaak aan
C
Gebruik je in combinatie met een ander woord.
D
Achter, bij, door, naar, tussen, tijdens.

Slide 35 - Quiz

Wat is een voorzetseluitdrukking?
A
woordcombinaties
B
woordcombinaties die vervangen kunnen worden door een woord
C
woordcombinaties die vervangen kunnen worden door een werkwoord
D
woordcombinaties die vervangen kunnen worden door een voorzetsel

Slide 36 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een voorzetseluitdrukking?
A
gedurende
B
voor
C
tijdens
D
ten tijde van

Slide 37 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

In het kader van
A
om
B
tegen
C
vanwege
D
in

Slide 38 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van een voorzetseluitdrukking?
A
In tegenstelling tot
B
Met behoud van
C
In plaats van
D
In de tussentijd

Slide 39 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

aan de hand van
A
aan
B
van
C
met
D
tegen

Slide 40 - Quiz

In welke zin staat een voorzetseluitdrukking?
A
De sleutels hangen altijd aan het haakje bij de voordeur.
B
PSV speelde in Venlo een moeizaam duel.
C
Het orkest stond onder leiding van een jonge dirigent.

Slide 41 - Quiz

In welke zin zit een voorzetseluitdrukking?
A
Ik kan woensdag niet leren vanwege mijn voetbalwedstrijd.
B
Ik houd enorm veel van friet en pizza.
C
Ik heb geen ervaring met oppassen.
D
Ik heb geleerd met behulp van wrts.

Slide 42 - Quiz

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

bepaalde telwoorden geven een onduidelijker aantal aan dan onbepaalde telwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 48 - Quiz

Hoe herken je een telwoord?
A
geeft een aantal aan
B
je kunt tellen
C
geeft een volgorde aan
D
is altijd een getal of cijfer

Slide 49 - Quiz

Wat is geen telwoord?
A
eerste
B
meeste
C
kleinste
D
laatste

Slide 50 - Quiz

Wat voor telwoord is:

veel

A
bepaald
B
onbepaald

Slide 51 - Quiz

Telwoord 'veel' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 52 - Quiz

Wat voor soort telwoord staat in de zin:

Er zijn vier soorten telwoorden.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 53 - Quiz

Telwoord is hier..
A
achttien
B
Bijna
C
Overal
D
Dus

Slide 54 - Quiz

Aan het werk!
Maak alle opdrachten af van H3. Klaar? Maak de oefentoetsen online en de extra opdrachten.

Succes met de toets!

Slide 55 - Slide