§3 - Verwijzen met deze, die, dit en dat

Stillezen
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Stillezen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel

Na deze les kun je op de juiste manier met deze, die, dit en dat verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Link

This item has no instructions

Verwijzen met deze, die, dit en dat
Een zelfstandig naamwoord is een de-woord (de kamer, de oorlog) of een het-woord (het verhaal, het paleis). 

De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v)
Het-woorden zijn onzijdig (o). 

Dat noem je het woordgeslacht.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Verwijzen met deze, die, dit en dat
Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online) woordenboek:
 
zolder, de (m) = mannelijk
mening, de (v) = vrouwelijk
varken, het (o) = onzijdig

Tip: verkleinwoorden zijn altijd onzijdig: het egeltje (o); het handje (o).

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Verwijzen met deze, die, dit en dat
Zo gebruik je de informatie over het woordgeslacht:

Bij mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je de, deze en die:
- de tulp, deze tulp, die tulp; de muis, deze muis, die muis.

Bij onzijdige woorden gebruik je het, dit en dat:
- het opstel, dit opstel, dat opstel; het ringetje, dit ringetje, dat ringetje.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Verwijzen met deze, die, dit en dat
Aan de combinatie onbepaald lidwoord – bijvoeglijk naamwoord – zelfstandig naamwoord kun je vaak zien of je met een de-woord of een het-woord te maken hebt. Bij een de-woord komt er na een namelijk wél een e achter het bijvoeglijk naamwoord, bij een het-woord niet:

- de dure ring – een dure ring, het mooie schilderij – een mooi schilderij
- de lange film – een lange film, het spannende boek – een spannend boek

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Verwijzen met deze, die, dit en dat
Met verwijswoorden kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.

 



Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Kies: die, deze, dit of dat.
Ga naar: www.vandale.nl (online woordenboek)

1. De aanvoerder, ..... de zilveren bokaal omhooghield, kwam het podium op.
2. Het shirt ..... daar hangt, vind ik wel mooi, maar ..... hier staat me absoluut niet.
3. Max kreeg straf voor een filmpje van een docent, ..... hij op internet plaatste.
4. Deze oude tas van mij mag je wel gebruiken, maar ...... nieuwe leen ik niet uit.
5. Toen Marieke de trui met University of Florence zag, kocht ze ..... meteen.

Slide 10 - Slide

1. die 
2. dat
3. dat
4. deze/die
5. deze/die 
Aan de slag

Formuleren §3: verwijzen met deze, die, dit en dat

Opdracht 1,2 + 4 (blz. 234/235)

Slide 11 - Slide

This item has no instructions