Grammatica les 5: Onderwerp & lijdend voorwerp.

1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lezen
10 minuten
timer
8:00

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
...Kijken we of jullie scherp zijn
...weet je wat een lijdend voorwerp is.


Slide 3 - Slide

Lidwoord
zelfstandig naamwoord
timer
0:30
Een 
aanrijding 
op 
de 
snelweg 
zorgt 
meestal 
voor 
een  
lange 
file.

Slide 4 - Drag question

De blonde jongen is zijn rugtas vergeten.


Wat is in deze zin 
een zelfstandig naamwoord?
timer
0:30
blonde
jongen
rugtas
is

Slide 5 - Drag question

Lijdend voorwerp
  • Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. In bijvoorbeeld ‘Ik koop een fiets’ ‘ondergaat’ een fiets direct de werking van het werkwoord kopen. Het is daarmee het lijdend voorwerp (ofwel: direct object).
  • Onder de douche zingt hij altijd keihard Satisfaction.
  • Pieter heeft Anna gisteren nog gezien.
  • Denise showde haar moeder haar nieuwe kleren.
  • Iedereen verdient liefde.
  • Bel jij hem even? 
  • Welk boek raad je me aan?

Slide 6 - Slide

Lijdend voorwerp vinden
  1. Zoek eerst de persoonsvorm en het (ww) gezegde van de zin.
  2. Zoek dan het onderwerp.
  3. Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde = LV 
  4. *Je mag de volgorde van de som veranderen.

  • Gisteren bakte ik een overheerlijke taart.
  • Wie/wat wordt in deze zin gebakken? Het antwoord is: een overheerlijke taart. Dat is dus het lijdend voorwerp.

Slide 7 - Slide

Rollen in een zin
  • We kunnen aan een werkwoord zien of we te maken hebben met alleen een werkwoord, een werkwoord en lijdend voorwerp en werkwoord, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
  • Dit kunnen we doen door rollen te bepalen.
  • Een rol is een handeling.
  • Je hebt nu vast een hoop vraagtekens, maar kijk en doe maar eens mee.
  • Beeld iedere keer de volgende werkwoorden uit.

Slide 8 - Slide

Staan
  • Beeld nu het werkwoord in de titel uit. Hoeveel rollen heeft staan?
  • Staan heeft maar 1 rol. Want je kunt gewoon staan.
  • Dus geen 'hulp' nodig. Dus geen LV of MWV in de zin.

Slide 9 - Slide

Lachen
  • Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft lachen?
  • Lachen heeft ook maar 1 rol, want je kunt gewoon lachen.
  • Dus geen hulp nodig. Dus geen LV of MWV in de zin.

Slide 10 - Slide

Lezen
  • Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft lezen?
  • Lezen heeft 2 rollen. Je hebt namelijk iets nodig om te lezen (boek, laptop of telefoon)
  • We hebben dus te maken met een lijdend voorwerp

Slide 11 - Slide

Zitten
  • Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft lezen?
  • Zitten heeft 2 rollen. Je hebt namelijk iets nodig om op te zitten (bank, stoel, vervelend zusje).
  • We hebben dus te maken met een lijdend voorwerp

Slide 12 - Slide

Geven
  • Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft geven?
  • Geven heeft 3 rollen. Je hebt namelijk iets nodig om te geven en iemand nodig om het te ontvangen.
  • We hebben dus te maken met een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Slide 13 - Slide

drinken
Beeld nu het werkwoord uit. Hoeveel rollen heeft lezen?
Drinken heeft 2 rollen. Je hebt namelijk iets nodig om op te drinken.
We hebben dus te maken met een lijdend voorwerp

Slide 14 - Slide

lachen

Slide 15 - Slide

Tillen

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Aan de slag!
Open en maak nu les 5 (grammatica).

Slide 18 - Slide

Wat is het Werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 19 - Quiz

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 20 - Quiz

In welke volgorde kun je het beste een zin ontleden?
A
ow - pv - zinsdelen - wwg
B
pv - wwg - zinsdelen - ow
C
zinsdelen - ow - pv - wwg
D
pv - zinsdelen - wwg - ow

Slide 21 - Quiz

Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat + wg + o?
B
wie/wat + wg?
C
wie/wat + mv?
D
wie/wat + lv?

Slide 22 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 23 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
- Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 24 - Quiz

Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

De boom wordt groter.
Deze zin heeft een ..
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 26 - Quiz

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 27 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 28 - Quiz

Noem het onderwerp: De jongen heeft geen zin in school.
A
zin
B
de jongen
C
geen
D
heeft

Slide 29 - Quiz

Opdracht Cambiumned
Maak nu de volgende opdracht op Cambiumned:
Lijdend voorwerp:
1: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-1-lijdend-voorwerp/
2: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-2-lijdend-voorwerp/

Werkt het niet? Google dan Cambiumned lijdend voorwerp

Slide 30 - Slide

Hoe veel % had jij goed op Cambiumned en welke onderdelen vind jij nog lastig?

Slide 31 - Open question

Klaar?
Lees dan verder in je boek.

Slide 32 - Slide