Lj 2 - Week 47 les 21 (23/11)

Nederlands
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Planning

  • lezen
  • Doelen
  • Uitleg 
  • Aan het werk!

Slide 2 - Slide

doelen
Je kunt een samengestelde zin herkennen.

Je kunt de pv in een samengestelde zin vinden.



Slide 3 - Slide

Leerdoelen
Je leert over samengestelde zinnen 

Slide 4 - Slide

samengestelde zinnen en de persoonsvormen in samengestelde zinnen.

Slide 5 - Slide

Waarom maak je samengestelde zinnen?
  • Samengestelde zinnen maken een tekst beter en prettiger leesbaar. 
  • Samengestelde zinnen brengen samenhang in een tekst. 



Slide 6 - Slide

enkelvoudige zinnen
- enkelvoudige zinnen bestaan altijd uit 1 losse zin. 
- De losse zinnen hebben 1 persoonsvorm en 1 onderwerp. 

Slide 7 - Slide

samengestelde zinnen
- Samengestelde zinnen bestaan uit 2 of meer losse zinnen. 
- De losse zinnen worden samengevoegd met een voegwoord. 
- Samengestelde zinnen hebben minimaal 2 persoonsvormen en 2 onderwerpen. 
- In de delen van samengestelde zinnen staat de persoonsvorm niet altijd op dezelfde plaats. Let daar goed op!

Slide 8 - Slide

Samengestelde zinnen met meer persoonsvormen
In een samengestelde zin staan meerdere persoonsvormen. 
Door de zin in een andere tijd te zetten, kun je erachter komen welke werkwoorden de persoonsvormen zijn en welke niet. 

Slide 9 - Slide

Hoe kom je erachter wat de pv's zijn in een samengestelde zin?
A
Ik maak de zin vragend.
B
Alle werkwoorden opschrijven.
C
Ik zet de zin in de verleden tijd.
D
Ik hak de zin in stukjes.

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de pv's?
Ik heb uren liggen lezen, maar mijn boek is nog steeds niet uit.
A
ik, mijn boek
B
heb, is
C
heb, lezen
D
lezen, is

Slide 11 - Quiz

Wat zijn kenmerken van samengestelde zinnen? 2 antwoorden zijn goed!
A
heeft meer dan 1 persoonsvorm
B
je kunt de zin niet vragend maken
C
staat altijd in de verleden tijd
D
heeft meer dan 1 onderwerp

Slide 12 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm in samengestelde zinnen?

Slide 13 - Open question

Wat zijn de pv's in deze zin en wat is het voegwoord?
Lisa stopte 10 euro in haar portemonnee en ze besloot niet meer geld uit te geven.
A
pv: stopte, geven voegwoord: en
B
pv: stopte, besloot voegwoord: ze
C
pv: stopte, besloot voegwoord: meer
D
pv: stopte, besloot voegwoord: en

Slide 14 - Quiz

Samengestelde zinnen. Benoem de persoonsvormen en het voegwoord.
Lisa stopte 10 euro in haar portemonnee en ze besloot niet meer geld uit te geven.

Slide 15 - Open question

Noteer de persoonsvormen en onderwerpen van de samengestelde zin.
We gaan dit jaar naar Ameland op vakantie, omdat we dat eiland niet kennen.

Slide 16 - Open question

Wat zijn de pv's in deze zin en wat zijn de onderwerpen?
We gaan dit jaar naar Ameland op vakantie, omdat we het eiland niet kennen.
A
pv: gaan, kennen ow: we, we
B
pv: gaan, kennen ow: omdat, niet
C
pv: we, we ow: gaan, kennen
D
pv: gaan, kennen ow: Ameland, eiland

Slide 17 - Quiz

Noteer persoonsvormen en onderwerpen van de samengestelde zin.

Toen de feestgangers dansten in de tent, vielen de tafels om.

Slide 18 - Open question

Noteer persoonsvormen en onderwerpen van de samengestelde zin.
Toen het cruiseschip in de haven van Rotterdam aangelegd was, zijn we gaan kijken.

Slide 19 - Open question

Noteer persoonsvormen en onderwerpen van de samengestelde zinnen.

Als het erg droog weer is, staat het water in de sloot laag.

Slide 20 - Open question