2ha Grammatica Woordsoorten - H5

  • Neem plaats volgens de (nieuwe) plattegrond.
  • Pak alvast je boek, schrift, studiewijzer.
Grammatica woordsoorten
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

  • Neem plaats volgens de (nieuwe) plattegrond.
  • Pak alvast je boek, schrift, studiewijzer.
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je weet wat voegwoorden zijn.
  • Je weet het verschil in functie tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
  • Je kunt nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Slide

De studiewijzer
Wanneer
Wat
Waar
Doelen
Donderdag
16 mrt
Grammatica
woordsoorten H4
Telwoorden
Opdracht 1 t/m 4 of poster/presentatie maken
blz. 126-127
Je kunt bepaalde en onbepaalde telwoorden herkennen.
Je weet het verschil tussen hoofd- en rangtelwoorden.
Maandag
20 mrt
Grammatica
woordsoorten H5
Voegwoorden
Opdracht 1 t/m 5
blz. 158-159
Je weet wat voegwoorden zijn.
Je kunt nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 3 - Slide

Terugblik Hoofdstuk 4
Telwoorden

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video



blz. 158-159
Grammatica woordsoorten H5
Voegwoorden
blz. 158-159

Slide 7 - Slide

Verbinden twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar.

Pizza of patat 
De spannende film en de goede acteurs.
Wij gaan sparen voor een vliegticket, omdat wij graag op vakantie willen. 
Ik heb een morgen een belangrijke wedstrijd, dus ik ga vandaag nog even trainen.


Voegwoorden (vgw)

Slide 8 - Slide

verbinden twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar.
  • Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm:
- Maaike koopt fruit bij de Lidl.
- Dian loopt naar het centrum.
  • Een samengestelde zin heeft meerdere persoonsvormen:
- Maaike koopt fruit bij de Lidl, terwijl ze naar muziek luistert.
- Dian loopt naar het centrum, terwijl ze haar buurman begroet.

Samengestelde zinnen
* Bij samengestelde zinnen heb je te maken met nevenschikking of onderschikking.

Slide 9 - Slide

Nevenschikking (hoofdzin + hoofdzin)
De zinnen zijn aan elkaar geplakt, maar kunnen ook prima los voorkomen.
- Het wordt mooi weer vandaag en de terrassen gaan weer open. 
- Het wordt mooi weer vandaag. De terrassen gaan weer open.
Dus, en, maar, of, want.

Onderschikking (hoofdzin + bijzin)
De zinnen zijn afhankelijk van elkaar en kunnen dus niet los van elkaar voorkomen. 
Stuur je een berichtje zodra je thuis bent?
Stuur een berichtje. Zodra je thuis bent.
Aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra.


Nevenschikking of onderschikking?

Slide 10 - Slide

Mijn oma kan goed koken, maar mijn beppe bakt er niets van.

maar

A
Nevenschikkend voegwoord
B
Onderschikkend voegwoord

Slide 11 - Quiz

Als je het vriendelijk vraagt, gaat het vast wel gebeuren.

Wat zijn de twee persoonsvormen?
A
vraagt, gaat
B
als, gaat
C
als, vraagt
D
vraagt, gebeuren

Slide 12 - Quiz

Als je het vriendelijk vraagt, gaat het vast wel gebeuren.

als
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Onderschikkend voegwoord

Slide 13 - Quiz

Als je het vriendelijk vraagt, gaat het vast wel gebeuren
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Onderschikkend voegwoord

Slide 14 - Quiz

Grammatica
Woordsoorten H5

  • Opdracht 1 t/m 5

Klaar? Nakijken. Vul daarna je studiewijzer aan met aantekeningen en onderdelen die je nog moeilijk vindt.
Huiswerk
timer
15:00

Slide 15 - Slide

Lesdoelen
  • Je weet wat voegwoorden zijn.
  • Je weet het verschil in functie tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
  • Je kunt nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 16 - Slide

Leg in eigen woorden het verschil tussen een hoofdtelwoord en
een rangtelwoord uit. Noem ook voorbeelden.

timer
2:00

Slide 17 - Open question

Ik heb vier pakken rijst gekocht.

vier.


A
Hoofdtelwoord (geeft een hoeveelheid aan)
B
Rangtelwoord (geeft een volgorde aan)

Slide 18 - Quiz

Ik stond als vierde in de rij bij de kassa.

vierde
A
Hoofdtelwoord (geeft een hoeveelheid aan)
B
Rangtelwoord (geeft een volgorde aan)

Slide 19 - Quiz

Leg in eigen woorden het verschil uit tussen een nevenschikkend
en een onderschikkend voegwoord.

timer
2:00

Slide 20 - Open question

Mijn oma kan goed koken, maar mijn beppe bakt er niets van.

maar

A
Nevenschikkend voegwoord
B
Onderschikkend voegwoord

Slide 21 - Quiz

Mijn broer kwam als vijfde over de finish.
A
Hoofdtelwoord (geeft een hoeveelheid aan)
B
Rangtelwoord (geeft een volgorde aan)

Slide 22 - Quiz

Toen mijn broer nog in Rotterdam woonde, zag ik hem niet vaak

toen
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Onderschikkend voegwoord

Slide 23 - Quiz

Ga je deze zomer nog op vakantie of heb je andere plannen?

of
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Onderschikkend voegwoord

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video