Hoe vind je het VZV? Zet in de juiste volgorde:
A. Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp.
B. Kijk of het voorzetsel niet letterlijk gebruikt wordt.
C. Kijk of er een werkwoord is met een vast voorzetsel.
D. Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.