This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom 2E!
Ga lekker zitten volgens de plattegrond.
Leg het volgende vast op tafel:
Nieuw Nederlands + schrift
agenda
Slide 1 - Slide
Welkom 2E!
Ga lekker zitten volgens de plattegrond.
Leg het volgende vast op tafel:
Nieuw Nederlands + schrift
agenda
Slide 2 - Slide
Welkom 2F!
Ga lekker zitten volgens de plattegrond.
Leg het volgende vast op tafel:
Nieuw Nederlands + schrift
agenda
Slide 3 - Slide
Goedemorgen klas 2C
Vandaag...
- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
Komend schooljaar
Inloggen in Teams + LessonUp
Aan de slag!
Volgende les
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Het schoolvak Nederlands
Slide 6 - Slide
Komend schooljaar
Drie lessen Nederlands per week
Elke les starten we met 15 minuten lezen
Neem elke dag een leesboek mee!
We werken voornamelijk uit het boek (Nieuw Nederlands)
Regelmatig boekentips
Slide 7 - Slide
Komend schooljaar
Wat neem je elke les mee?
Nieuw Nederlands + schrift
leesboek
laptop + oplader
agenda
Huiswerk gemaakt!
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Nieuw Nederlands
Opbouw van het boek (inhoud, blz. 6 + 7)
Online licentie > Magister
Flex-boek, dus je mag erin schrijven
Heeft iedereen het boek + een schrift?
Slide 10 - Slide
Praktische zaken
Teams: iedereen toegevoegd?
Slide 11 - Slide
Welke zinsdelen ken je nog?
Slide 12 - Mind map
Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp
Slide 13 - Slide
I. Als de persoonsvorm van een zin van tijd verandert, verandert het onderwerp mee. II. Vraagzinnen beginnen altijd met de persoonsvorm.
Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar?
A
Alleen zin I is juist.
B
Alleen zin II is juist.
C
Beide zinnen zijn juist.
D
Beide zinnen zijn onjuist.
Slide 14 - Quiz
In welke zin vormen de woorden in grote letters samen één zinsdeel?
A
Ik verpakte de kleren KEURIG IN GROTE, STOFFEN DRAAGTASSEN.
B
Veel lezers vonden DAT LAATSTE ARTIKEL over jou erg leuk.
C
Was Kirsten altijd al ZO'N SPORTIEF EN VRIENDELIJK MEISJE?
Slide 15 - Quiz
Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
B
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
C
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
D
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
Slide 16 - Quiz
Werkwoordelijk gezegde
Slide 17 - Slide
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:
Voor de kroeg waren de gepensioneerde Franse mannen aan het jeu-de-boulen met ijzeren ballen.
Slide 18 - Open question
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:
Waarom jagen jullie de lerares Engels elke les weer op de kast?
Slide 19 - Open question
Lijdend voorwerp
Slide 20 - Slide
Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is juist?
A
Het lijdend voorwerp begint altijd met een voorzetsel.
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag: 'Wat (of Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’
D
In elke zin komt een lijdend voorwerp voor.
Slide 21 - Quiz
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zinnen. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Tom mocht van zijn moeder een nieuwe winterjas kopen.
Slide 22 - Open question
Naamwoordelijk gezegde
Slide 23 - Slide
Noteer een overeenkomst en een verschil tussen een naamwoordelijk gezegde en een werkwoordelijk gezegde.
Neem over: Overeenkomst = .... Verschil = ...
Slide 24 - Open question
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het naamwoordelijk gezegde (ng), het naamwoordelijk deel (nw.deel) en het koppelwerkwoord (kww). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Die kleine gymnaste uit Roemenië is bijzonder lenig.
Slide 25 - Open question
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het naamwoordelijk gezegde (ng), het naamwoordelijk deel (nw.deel) en het koppelwerkwoord (kww). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Waarom zou Rick zo graag klassenvertegenwoordiger willen worden?
Slide 26 - Open question
In welke zin(nen) staat een naamwoordelijk gezegde?
A
De gekrompen spijkerbroek bleek mij veel te klein te zijn geworden.
B
In Den Haag schijnen morgen duizend kunstenaars een protestmars te houden tegen de bezuinigingen op cultuur.
C
Komend weekend gaat Bertolf tien nummers spelen in muziekcentrum Hedon.
D
Volgens mij moet handbalster Erica nog jaren een topspeelster kunnen blijven.
Slide 27 - Quiz
Meewerkend voorwerp
Slide 28 - Slide
Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
A
Aan / door wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend
voorwerp
B
Aan / met wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
C
Aan / van wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
D
Aan / voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Slide 29 - Quiz
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg), het lijdend voorwerp (lv) en het meewerkend voorwerp (mv). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje
Een rozentuin zal ik je in het verleden wel nooit beloofd hebben.
Slide 30 - Open question
Welke zin heeft de onderstaande structuur? mv - pv/wg - ow - lv - rest wg
A
De gemeenteraad wil een nieuw stadspark laten aanleggen.
B
Deze prachtige ring heb ik voor mijn vriendin gekocht.
C
Jou zal de kok een heerlijk warm bordje soep opscheppen.
D
Jouw kleine zusje zal mij al jullie geheimpjes verklappen.
Slide 31 - Quiz
Bijwoordelijke bepaling
Slide 32 - Slide
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?
Vanwege de risico's wilde de bevelhebber zijn soldaten niet door de mijnenvelden sturen.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 33 - Quiz
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?
In Frankrijk verwachten de wijnboeren dit jaar een goede oogst.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 34 - Quiz
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
De lamborghini
is
volgens kenners
nog altijd
de mooiste Italiaanse auto.
Slide 35 - Drag question
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Voorlopig
wil
de kunstenaar
dit mooie bronzen beeld
helaas
aan niemand
verkopen
Slide 36 - Drag question
H1 t/m H6 Gram. Zinsdelen
persoonsvorm (pv)
tijdproef, getalproef (vraagzin)
onderwerp (ow)
Wie/(wat) + pv?
werkwoordelijk gezegde (wg)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) doet
lijdend voorwerp (lv)
Wat/Wie + wg + ow ?
meewerkend voorwerp (mv)
Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
bijwoordelijke bepaling (bwb)
Overige ww in de zin. Geeft antwoord op
vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz.
Slide 37 - Slide
Ik kan de pv, ow, wg, lv, mv en bwb in een zin vinden.
Slide 38 - Poll
Welk zinsdeel vind jij nog lastig?
Slide 39 - Mind map
Hoe goed ken jij de zinsdelen nog?
😒🙁😐🙂😃
Slide 40 - Poll
Aan de slag!
Maak opdr. 1 t/m 4 en 6 t/m 9 van herhaling Grammatica Zinsdelen
Open het online boek - Cursus 5 Grammatica - ZD herhaling leerjaar 1hv
De eerste tien minuten werk je zelfstandig in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen met degene naast je.
Klaar?
Kies uit: lezen in je leesboek, verder werken aan de review